ECLI:NL:CRVB:2019:3114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
17/6698 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en toepassing van de hardheidsclausule bij emigratie naar Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De betrokkene, geboren in 1988, lijdt aan een ernstige stofwisselingsziekte en is volledig arbeidsongeschikt. Hij ontving een Wajong-uitkering, maar het Uwv heeft deze stopgezet bij zijn verhuizing naar Curaçao. De moeder van betrokkene had eerder gevraagd of de uitkering kon worden meegenomen bij emigratie, waarop het Uwv aanvankelijk positief reageerde. Echter, later werd besloten dat de uitkering zou eindigen bij verhuizing naar het buitenland, omdat er geen zwaarwegende redenen waren voor de verhuizing van de ouders van betrokkene.

De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv vernietigd en geoordeeld dat betrokkene recht heeft op zijn Wajong-uitkering, omdat hij volledig afhankelijk is van de zorg van zijn ouders. Het Uwv ging in hoger beroep, waarbij het stelde dat de rechtbank ten onrechte de volledige afhankelijkheid van betrokkene als zwaarwegende reden heeft aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de omstandigheden van betrokkene niet voldoen aan de criteria voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de verhuizing van zijn ouders niet objectief en dwingend was.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee het exportverbod van de Wajong-uitkering werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de hardheidsclausule kan worden toegepast en de noodzaak van objectieve redenen voor verhuizing naar het buitenland.

Uitspraak

17/6698, 17/6699 en 17/6700 WAJONG
Datum uitspraak: 11 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 augustus 2017, 16/9819, 16/9817 en 16/9815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.L.A.M. van Os een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Namens betrokkene is mr. Van Os verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren [in] 1988, lijdt sinds zijn geboorte aan een ernstige stofwisselingsziekte waardoor hij geestelijk en lichamelijk beperkt is. Het Uwv heeft betrokkene met ingang van 23 november 2006 een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), omdat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is.
1.2.
De moeder van betrokkene heeft bij brief van 18 juni 2015 gevraagd of de
Wajong-uitkering kan worden meegenomen bij emigratie naar Curaçao. Op 10 juli 2015 heeft het Uwv betrokkene bericht dat betrokkene zijn Wajong-uitkering kan houden als hij in Curaçao gaat wonen. Bij besluit van 21 juli 2015 heeft het Uwv te kennen gegeven dat de uitkering van betrokkene stopt bij verhuizing naar het buitenland. Het namens betrokkene gemaakte bezwaar tegen dit besluit is niet-ontvankelijk verklaard. Het vervolgens namens betrokkene ingestelde beroep is gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van
14 oktober 2015 is vernietigd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij uitspraak van
19 juli 2016. Bij nieuwe beslissing op bezwaar van 7 november 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 juli 2015 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brief van 4 april 2016 heeft de moeder van betrokkene namens hem gevraagd om behoud van de Wajong-uitkering na de voorgenomen verhuizing naar Curaçao per
20 juni 2016. Op 31 mei 2016 heeft het Uwv te kennen gegeven dat betrokkene geen recht heeft op een Wajong-uitkering als hij buiten Nederland woont. Bij beslissing op bezwaar van
7 november 2016 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het namens betrokkene hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 27 juli 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene met ingang van
1 september 2016 geen recht meer heeft op een Wajong-uitkering, omdat hij vanaf
16 augustus 2016 buiten Nederland gaat wonen. Bij beslissing op bezwaar van 7 november 2016 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het namens betrokkene ingediende bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2006 ongegrond verklaard.
1.5.
Aan de bestreden besluiten ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat voor de ouders van betrokkene geen sprake is van objectieve en dwingende redenen van verhuizing naar Curaçao, omdat de gestelde medische noodzaak niet aannemelijk is gemaakt. Hierdoor is in het volgen van de woonplaats van zijn ouders door betrokkene volgens het Uwv geen zwaarwegende reden gelegen om de hardheidsclausule toe te passen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, de primaire besluiten herroepen en bepaald dat het recht van betrokkene op een Wajong-uitkering onverkort is blijven bestaan na zijn verhuizing met zijn ouders naar Curaçao. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van de expliciet in het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003 (Stcrt. 2013, nr. 84, blz. 17, hierna: Besluit) genoemde zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen. Namens betrokkene is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een objectieve en dwingende noodzaak bestaat voor de verhuizing van zijn ouders als bedoeld in artikel 2, onder c, van het Besluit. De bestreden besluiten bevatten echter, naar het oordeel van de rechtbank, geen op de persoon van betrokkene toegesneden inhoudelijke motivering waarmee is onderbouwd dat geen sprake is van overige zwaarwegende redenen die aanleiding geven voor het buiten toepassing laten van het exportverbod door toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3:19, negende lid, aanhef en onder c, van de Wajong (hardheidsclausule). Dit gebrek klemt volgens de rechtbank des te meer, nu niet in geschil is dat betrokkene volledig afhankelijk is van derden, in dit geval zijn ouders, en hij niet zelfstandig kan zorgdragen voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen. De rechtbank heeft in de afhankelijkheid van betrokkene van zijn ouders aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien door, onder toepassing van de hardheidsclausule, te bepalen dat betrokkene onverkort recht heeft op een Wajong-uitkering na de verhuizing naar Curaçao.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de volledige afhankelijkheid van betrokkene van zijn ouders heeft aangemerkt als zwaarwegende reden die aanleiding geeft tot toepassing van de hardheidsclausule. Volgens het Uwv vormt de volledige afhankelijkheid van zorg van derden geen op zichzelf staande bijzondere individuele omstandigheid als hier bedoeld, alleen al omdat de situatie genoemd in artikel 2, onder c, van het Besluit juist ziet op de jonggehandicapte die op zorg van derden is aangewezen, en daarin de aanvullende voorwaarde is gesteld van een objectieve en dwingende noodzaak voor de verhuizing van die derden.
3.2.
Namens betrokkene is verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft volgens de gemachtigde van betrokkene terecht geoordeeld dat toepassing van de hardheidsclausule aangewezen is, omdat de volledige afhankelijkheid van betrokkene van zijn ouders reeds een zwaarwegende reden vormt om de Wajong-uitkering mee te nemen naar Curaçao.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene ernstige geestelijke en lichamelijke beperkingen heeft waardoor hij volledig zorgafhankelijk is. Ook staat niet ter discussie dat er geen sprake is van zwaarwegende redenen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, b, en c, van het Besluit. Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv ten onrechte niet met een op betrokkene toegesneden inhoudelijke motivering heeft onderbouwd dat geen sprake is van andere zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen. Ook is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de volledige afhankelijkheid van betrokkene toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.
4.2.
In artikel 3:19, eerste lid onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3.
Het Uwv heeft in het Besluit weergegeven in welke gevallen en op welke wijze toepassing zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van het Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uwv zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.4.
In de toelichting op het Besluit is over artikel 2, aanhef en onder c, opgemerkt dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. Verder is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie in overweging 4.3 genoemde situaties kan er, aldus de toelichting, grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van de
Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, die door het Uwv deels expliciet zijn genoemd in het Besluit en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De invulling die het Uwv in zijn beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven is, zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, niet onjuist of onredelijk (vergelijk de uitspraak van
18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101).
4.6.
Betrokkene heeft als zwaarwegende omstandigheid aangevoerd dat hij volledig afhankelijk is van de zorg van zijn ouders. Betrokkene is zodanig beperkt dat geen kans op arbeidsinschakeling bestaat. Nu zijn ouders om medische redenen noodgedwongen op Curaçao zijn gaan wonen, moet betrokkene met hen meeverhuizen. Er is geen redelijk belang om behoud van de Wajong-uitkering te weigeren.
4.7.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat deze door betrokkene aangevoerde omstandigheden niet als zwaarwegende redenen als bedoeld in overweging 4.4 kunnen worden aangemerkt. De situatie waarin betrokkene verkeert is omschreven in artikel 2, onder c, van het Besluit. Indien een jonggehandicapte volledig zorgafhankelijk is van derden die naar het buitenland verhuizen, geldt daarbij de aanvullende voorwaarde dat sprake moet zijn van een noodzaak voor die derden om buiten Nederland te gaan wonen. Desgevraagd heeft betrokkene de noodzaak tot verhuizing van zijn ouders naar Curaçao niet kunnen onderbouwen. Nu de verhuisreden voor de ouders van betrokkene is gebaseerd op een eigen keuze, maakt de enkele omstandigheid dat betrokkene voor zijn zorg van hen afhankelijk is, niet dat er sprake is van een zwaarwegende reden.
4.8.
De uitspraak van de Raad van 27 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1876), waar betrokkene zich ter zitting op heeft beroepen, leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat die uitspraak niet ziet op een vergelijkbare situatie.
4.9.
Voor zover betrokkene ter zitting, onder verwijzing naar de brief van het Uwv van
10 juli 2015, gesteld heeft dat het vertrouwensbeginsel er toe moet leiden dat de
Wajong-uitkering onverkort moet worden verstrekt na zijn vertrek uit Nederland, geldt het volgende. Het Uwv heeft het gestelde in de brief van 10 juli 2015 binnen elf dagen gecorrigeerd met het besluit van 21 juli 2015. Gesteld noch gebleken is dat in die korte tijdspanne door (de ouders van) betrokkene stappen zijn genomen waar het betreft hun voorgenomen verhuizing, en dat de brief van 10 juli 2015 in die zin voor hen gedragsbepalend is geweest of schade heeft veroorzaakt. Het Uwv kan in die situatie niet de bevoegdheid worden ontzegd om het onjuiste besluit van 10 juli 2015 te corrigeren. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
4.10.
Gelet op de overwegingen 4.6 tot en met 4.9 slaagt het hoger beroep van het Uwv. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep van betrokkene moet alsnog ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

RB