ECLI:NL:CRVB:2019:3097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en wettelijke rente in bestuursrechtelijke context na herroepen ontslagbesluit
In deze zaak heeft appellant, werkzaam als [naam functie] in de [naam onderdeel] te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen, dat voortvloeide uit een herroepen ontslagbesluit van de minister van Justitie en Veiligheid. Appellant had schadevergoeding gevraagd voor de schade die hij had geleden en nog zou lijden als gevolg van het herroepen besluit. De minister had erkend wettelijke rente over het achterstallige salaris verschuldigd te zijn, maar had de aansprakelijkheid voor andere schade afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat met de vergoeding van de wettelijke rente over het nabetaalde salaris, waartoe de minister al was overgegaan, alle schade die was ontstaan door de vertraging in de voldoening van een geldsom, geacht werd te zijn voldaan. Hierdoor kwamen de door appellant opgevoerde schadeposten niet voor vergoeding door de minister in aanmerking. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad kwam tot de conclusie dat er geen grond was om de minister te veroordelen tot vergoeding van de afgedragen loonbelasting, omdat het vereiste causale verband ontbrak.
De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 september 2019.