ECLI:NL:CRVB:2019:3079
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De werknemer, die sinds 1999 als onderwijzer werkzaam was, is sinds oktober 2014 uitgevallen wegens burn-outklachten en heeft op 18 juli 2016 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet WIA. Het Uwv heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest, zowel in het eerste als in het tweede spoor, en heeft een loonsanctie opgelegd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de bevindingen van het Uwv onderschreven en geoordeeld dat appellante geen deugdelijke grond had voor het tekortschieten in de re-integratie-inspanningen. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat zij voldoende inspanningen heeft verricht, maar de Raad komt tot de conclusie dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die tot een ander oordeel moeten leiden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante geen deugdelijke grond had voor het tekortschieten in de re-integratie-inspanningen. De uitspraak is gedaan op 26 september 2019.