ECLI:NL:CRVB:2019:3048
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van inkomenstoeslag door het college van Rotterdam en de rechtsgeldigheid van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de toekenning van een individuele inkomenstoeslag van € 50,- aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante was van mening dat de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016, die de hoogte van de toeslag vaststelt, onverbindend is omdat deze geen rekening houdt met haar individuele omstandigheden.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de vaststelling van een vast bedrag in de Verordening niet recht doet aan de persoonlijke situatie van de aanvrager. De Centrale Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat de wetgever geen minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd en dat differentiatie op basis van leefvorm niet noodzakelijk is.
De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is het verzoek om vergoeding van schade afgewezen. De Raad concludeert dat de gekozen regeling in de Verordening voldoet aan de wettelijke eisen en dat appellante geen recht heeft op een hogere toeslag dan het vastgestelde bedrag. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier heeft het proces-verbaal ondertekend.