ECLI:NL:CRVB:2019:3048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
18/2663 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van inkomenstoeslag door het college van Rotterdam en de rechtsgeldigheid van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de toekenning van een individuele inkomenstoeslag van € 50,- aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante was van mening dat de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016, die de hoogte van de toeslag vaststelt, onverbindend is omdat deze geen rekening houdt met haar individuele omstandigheden.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de vaststelling van een vast bedrag in de Verordening niet recht doet aan de persoonlijke situatie van de aanvrager. De Centrale Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat de wetgever geen minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd en dat differentiatie op basis van leefvorm niet noodzakelijk is.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is het verzoek om vergoeding van schade afgewezen. De Raad concludeert dat de gekozen regeling in de Verordening voldoet aan de wettelijke eisen en dat appellante geen recht heeft op een hogere toeslag dan het vastgestelde bedrag. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier heeft het proces-verbaal ondertekend.

Uitspraak

18.2663 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 april 2018, 17/5646 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 16 september 2019
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: M. Buur
Appellante is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hüsen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 18 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 augustus 2016, heeft het college aan appellante een individuele inkomenstoeslag van € 50,- toegekend. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016 (Verordening).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Verordening onverbindend is voor zover daarin een vast bedrag van de toeslag is vastgesteld, zonder rekening te houden met de individuele omstandigheden van appellante.
4. In zijn uitspraken van 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3296, ECLI:NL:CRVB:2018:3366 en ECLI:NL:CRVB:2018:3367, heeft de Raad geoordeeld dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de bepalingen over de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet noch die van de langdurigheidstoeslag in de Wet werk en bijstand blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Evenmin blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever heeft beoogd dat differentiatie moet worden aangebracht in de hoogte van de toeslag, bijvoorbeeld gelet op de leefvorm. Verder is, anders dan door betrokkenen in die zaken is aangevoerd, bij de vaststelling van de Verordening gemotiveerd hoe de hoogte van de toeslag zich verhoudt tot het armoedebeleid in de gemeente Rotterdam. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de in de Verordening gemaakte keuze voor één toeslag voor alle leefvormen de terughoudende toetsing van het algemeen verbindende voorschrift niet kan doorstaan.
5. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd komen in essentie overeen met de beroepsgronden die betrokkenen in de hiervoor genoemde zaken hebben aangevoerd. In deze uitspraken is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen en verwijst naar de hiervoor genoemde uitspraken. De Raad voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat appellante niet voor alle minimaregelingen in aanmerking komt omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet dat niet anders maakt. Dat appellante geen reëel uitzicht had op inkomensverbetering - wat daar ook van zij - is een aspect dat bij de beoordeling van het recht op toeslag een rol speelt en niet bij de hoogte van de toeslag. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
6. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Buur (getekend) W.H. Bel