ECLI:NL:CRVB:2019:3033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
18/545 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd op basis van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor zij eerder de wachttijd had doorlopen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante stelde dat haar psychische klachten, waaronder PTSS, waren verergerd na een schietincident in juni 2016, en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige had benoemd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de toegenomen psychische klachten van appellante voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan de aanpassingsstoornis die eerder was vastgesteld. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan per 14 juni 2016, omdat de nieuwe klachten niet voortkwamen uit dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

18.545 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 december 2017, 17/5558 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 september 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 17/6531 WIA plaatsgehad op 7 augustus 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
In de zaak met kenmerk 17/6531 WIA is bij afzonderlijke uitspraak van heden geoordeeld dat de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit waarbij haar met ingang van 3 oktober 2015 (einde wachttijd) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontzegd, terecht ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Bij faxbericht van 10 oktober 2016 heeft appellante verzocht om herbeoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bijgevoegd was een verklaring van psychiater
W. Lionarons van 24 augustus 2016, waaruit naar voren komt dat bij appellante de diagnose PTSS is gesteld en dat deze PTSS voortkomt uit het feit dat op 14 juni 2016 de zwager/neef van appellante, die jaren bij haar gewoond heeft, is doodgeschoten vlakbij haar huis.
1.3.
Op basis van de door appellante ingediende medische informatie van Lionarons en de huisarts van appellante heeft het Uwv zich bij besluit van 23 januari 2017, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts van 20 januari 2017, op het standpunt gesteld dat appellante met ingang van 14 juni 2016 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat sprake is van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellante eerder de wachttijd had volgemaakt.
1.4.
Bij besluit van 29 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2017, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2017 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat psychiater dr. D. Cohen in een op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv opgesteld expertiserapport van 9 december 2015 bij appellante de diagnose aanpassingsstoornis heeft gesteld. Cohen heeft daarbij onderbouwd waarom de door Lionarons gestelde diagnoses (recidiverende depressie, persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende en afhankelijke trekken en zwakbegaafdheid) niet aan de orde zijn. Op basis van de door Cohen gestelde diagnose zijn door de verzekeringsartsen van het Uwv de bij appellante per 3 oktober 2015 bestaande beperkingen vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank dient de aanpassingsstoornis dan ook te worden beschouwd als de ziekteoorzaak op grond waarvan het Uwv heeft geweigerd appellante per 3 oktober 2015 een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat de thans bij appellante gediagnostiseerde PTSS een andere ziekteoorzaak betreft dan de aanpassingsstoornis. PTSS betreft naar haar aard, ernst, uitingsvorm en ontstaansoorzaak een duidelijk andere stoornis met een andere
DSM-kwalificatie en kan niet als dezelfde oorzaak worden beschouwd als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet WIA.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar depressie en andere psychische gebreken na het schietincident van 14 juni 2016 zijn verergerd. Ook de verergering van haar persoonlijkheidsstoornis is door het Uwv onderschat. Ten onrechte heeft de rechtbank geen onafhankelijke deskundige benoemd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 55 van de Wet WIA volgt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt was, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt, mits de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en intreedt binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3348) dient buiten twijfel te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA niet van toepassing zijn, waarbij de bewijslast in beginsel rust op degene die stelt dat er geen causaal verband is. Gelet op deze rechtspraak dient te worden beoordeeld of het Uwv erin is geslaagd om aan te tonen dat buiten twijfel staat dat de sedert 14 juni 2016 toegenomen psychische klachten van appellante niet voorkomen uit dezelfde oorzaak.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 26 juni 2017 en
23 mei 2018 overtuigend gemotiveerd dat de toegenomen psychische klachten van appellante voortkomen uit de na 14 juni 2016 bij haar opgetreden PTSS en niet uit de eerder bestaande aanpassingsstoornis of de door Lionarons genoemde depressieve stoornis, persoonlijkheidsstoornis en matige begaafdheid. In feite wordt dit ook verwoord door de bij het verzoek tot herbeoordeling van 10 oktober 2016 gevoegde brief van Lionarons van
24 augustus 2016, waaruit naar voren komt dat sinds de gebeurtenis van 14 juni 2016 bij de bestaande klachten van appellante een PTSS is gekomen en appellante sindsdien last heeft van onder andere nachtmerries, intrusieve herinneringen, vermijding en hyperarousal. Met al deze gegevens heeft het Uwv aangetoond dat de afgenomen psychische belastbaarheid van appellante per 14 juni 2016 niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor appellante de wachttijd heeft doorlopen. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat op grond van artikel 55 van de Wet WIA per 14 juni 2016 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. Hierin ligt tevens besloten dat de rechtbank van benoeming van een deskundige heeft mogen afzien.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor de gevraagde veroordeling tot vergoeding schade.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.P.M. Zeijen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Trox
md