Uitspraak
16.2351 AKW-S
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 256,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had een besluit genomen over de kinderbijslag van de appellant, waartegen bezwaar was gemaakt. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, en de Raad had deze uitspraak bevestigd in een eerdere uitspraak op 9 mei 2019.
De appellant verzocht om schadevergoeding op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat de redelijke termijn in de procedure zou zijn overschreden. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet langer dan vier jaar mag duren. In dit geval was er een tijdsverloop van vier jaar en drie maanden, waarbij de behandeling in de rechterlijke fase de oorzaak was van de overschrijding. De Raad concludeerde dat de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, moest worden veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan de appellant.
Daarnaast werd de Staat ook veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die werden begroot op € 256,-. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheid tot schadevergoeding bij overschrijding daarvan.