ECLI:NL:CRVB:2019:3016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van individuele inkomenstoeslag en de rechtsgeldigheid van de verordening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de toekenning van een individuele inkomenstoeslag van € 50,- aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante was van mening dat de verordening, die de hoogte van de toeslag vaststelt, onverbindend is omdat deze geen rekening houdt met haar individuele omstandigheden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verordening in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de verordening niet juist is. De Raad benadrukt dat de wetgever geen minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd en dat differentiatie op basis van individuele omstandigheden niet noodzakelijk is.
De Raad concludeert dat de gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere uitspraken. De omstandigheid dat appellante niet voor alle minimaregelingen in aanmerking komt, verandert niets aan de beoordeling van haar recht op de toeslag. Het hoger beroep wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.