ECLI:NL:CRVB:2019:2968
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering op basis van referte-eis en eerdere WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had zich op 9 januari 2011 ziek gemeld en ontving vanaf 6 januari 2013 een WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 24 april 2016, waarna appellant een WW-uitkering aanvroeg. Het Uwv weigerde deze aanvraag omdat appellant in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet aan de referte-eis voldeed, zoals vastgelegd in artikel 17 van de WW. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij het onrechtvaardig vond dat hij na zijn ziekte niet met behoud van uitkeringsrechten kon solliciteren. Hij betoogde dat de gewerkte weken voor de WGA-uitkering niet opnieuw meegeteld mochten worden voor de WW-uitkering. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de referte-eis, omdat de gewerkte weken voor de WGA-uitkering al waren meegeteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellant niet opgingen, aangezien zijn situatie niet wezenlijk verschilde van eerdere rechtspraak.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.