ECLI:NL:CRVB:2016:930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
14/3025 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering op basis van referte-eis en eerdere WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellante, na de intrekking van haar WIA-uitkering, een WW-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag geweigerd, omdat appellante niet voldeed aan de referte-eis van 26 gewerkte weken in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel aan de referte-eis voldeed. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat de WGA-uitkering aan appellante is toegekend op basis van de referte-eis van de Wet WIA, maar dat de gewerkte uren die al hebben geleid tot een WIA-uitkering niet opnieuw in aanmerking kunnen worden genomen voor de WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd overwogen dat de referte-eis in de WW niet kan worden voldaan met uren die al zijn gebruikt voor de WIA-uitkering. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 maart 2016.

Uitspraak

14/3025 WW
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
18 april 2014, 13/1993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Wudka, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Namens appellante is
mr. Wudka verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Naar aanleiding van de intrekking van de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante per 11 december 2012 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2012 heeft het Uwv geweigerd aan appellante WW-uitkering te verstrekken, omdat appellante niet in de 36 weken voordat zij werkloos werd in ten minste 26 weken heeft gewerkt. Daarbij is er rekening mee gehouden dat de gewerkte weken die vooraf gingen aan de toekenning van de WIA-uitkering niet nogmaals mogen meetellen voor het recht op WW-uitkering.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar artikel 17a, tweede lid, van de WW, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 december 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingesteld beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in artikel 17a, tweede lid, van de WW is bepaald dat voor de vaststelling van de referte-eis in het kader van de vaststelling van een recht op WW de arbeidsuren in een kalenderweek slechts in aanmerking worden genomen voor zover deze niet reeds eerder hebben geleid tot het ontstaan van een recht op uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet WIA. Omdat aan appellante reeds (mede) vanwege het voldoen aan de referte-eis een WIA-uitkering is toegekend, kunnen deze uren niet (nogmaals) in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van een recht op WW-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel heeft voldaan aan de referte-eis in het kader van de WW.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan appellante is een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen moet voldaan worden aan de referte-eis als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onder a, van de Wet WIA. Zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift in eerste aanleg heeft het Uwv toegelicht dat de WGA-uitkering (mede) is toegekend omdat aan die referte-eis is voldaan. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat artikel 17a, tweede lid, van de WW zich er tegen verzet dat arbeidsuren die in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van het recht op
WIA-uitkering nogmaals in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het recht op WW-uitkering (vgl. ECLI:NL:CRVB:2015:3464).
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en C.C.W. Lange en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) R.L. Rijnen

UM