ECLI:NL:CRVB:2019:2950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een boete van € 1.170,- die aan appellante is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. De boete is opgelegd omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het voeren van een gezamenlijke huishouding met een persoon genaamd X in de periode van 5 november 2015 tot en met 31 augustus 2016.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen de boete ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft aangenomen dat appellante en X in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. Dit is gebaseerd op een door appellante ondertekende verklaring van 6 september 2016, waarin zij bevestigt dat zij vanaf de geboorte van haar dochter in 2015 op het adres van X woont.
Appellante heeft in haar verweer aangevoerd dat de gezamenlijke huishouding en de schending van de inlichtingenverplichting onvoldoende zijn aangetoond. De Raad oordeelt echter dat het college voldoende bewijs heeft geleverd, onder andere door de bevindingen van een huisbezoek op 6 september 2016, waaruit blijkt dat er weinig persoonlijke goederen van appellante aanwezig waren. De Raad concludeert dat appellante een verwijt kan worden gemaakt voor het niet melden van de gezamenlijke huishouding en dat de opgelegde boete evenredig is. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.