Uitspraak
17.6840 WIA
E.C. van der Meer.
OVERWEGINGEN
8 juli 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.
24 juni 2016 (bestreden besluit) aan appellante met ingang van 27 februari 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is daarbij vastgesteld op 100%. Hieraan ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2016 ten grondslag waarin is geconcludeerd dat geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.