In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van een werkneemster op en na 18 januari 2016 als duurzaam kan worden aangemerkt, zodat zij recht heeft op een IVA-uitkering. De werkneemster was sinds 1982 in dienst bij de gemeente Amersfoort en werd op 20 januari 2014 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 13 oktober 2015, heeft het Uwv op 22 december 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld. De gemeente Amersfoort, als eigenrisicodrager, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat er sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van de gemeente ongegrond verklaard, waarna de gemeente in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende medische informatie had om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De Raad concludeerde dat er op de datum in geding geen sprake was van een situatie van zeer aanzienlijke als blijvende aangemerkte arbeidsbeperkingen. De verzekeringsartsen konden uitgaan van een op een ingezette behandeling gebaseerde verwachting dat er nog verbetering van de belastbaarheid mogelijk was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen arbeidskundig onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, en dat de door appellante ingebrachte rapporten onvoldoende aanknopingspunten boden voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische gegevens en de inschatting van de kans op herstel bij de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid.