ECLI:NL:CRVB:2019:2865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/5425 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 3 oktober 2014 ziek meldde met rug- en hartklachten, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft na een Eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant met ingang van 14 februari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv de klachten van appellant voldoende had onderkend.

In hoger beroep heeft appellant volgehouden dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn hart- en rugklachten, en dat er sprake is van een licht slaapapneu-syndroom en psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De artsen hebben de dossiergegevens bestudeerd, de klachten van appellant in kaart gebracht en informatie van de behandelend sector betrokken bij hun beoordeling. De Raad heeft geoordeeld dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, en dat het Uwv terecht geen beperkingen heeft aangenomen voor de psychische klachten van appellant, omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant terecht is geweest. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

17.5425 ZW

Datum uitspraak: 14 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 juni 2017, 16/5742 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werkgeefster B.V.] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Atceken-Ata, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft mr. A.M. Wuisman, advocaat, aan het geding deelgenomen.
Appellant heeft toestemming gegeven voor kennisneming van de medische gegevens door werkgeefster.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Atceken-Ata. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeier. Werkgeefster heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Als tolk is verschenen E. Battaloglu.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als lasser. Op 3 oktober 2014 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en hartklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 28 december 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 13 januari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 februari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
15 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de hart-, rug- en vermoeidheidsklachten van appellant heeft onderkend met het aannemen van beperkingen voor zware fysieke inspanning en energetische piekbelasting. Wat betreft de psychische klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant deze klachten pas tijdens de hoorzitting ter sprake heeft gebracht en dat uit informatie van I-psy blijkt dat appellant op
2 mei 2016 voor het eerst door een psycholoog is gezien. Verder heeft de rechtbank in overweging genomen dat uit informatie van de neuroloog volgt dat door de taalbarrière moeilijk is vast te stellen of sprake is van hypnagogische en/of hypnopompische hallucinaties en wat de duur van de slaapparalyse is. Ook heeft de rechtbank bij de beoordeling betrokken dat de oorzaak van het lichte slaapapneu-syndroom cardiaal lijkt en dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor narcolepsie. Omdat appellant de tijdelijke diagnose van I-psy, namelijk een psychotische stoornis NAO door een somatische oorzaak (slaapparalyse) en zwakbegaafdheid, niet nader heeft onderbouwd met aanvullende gegevens, zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten dat de psychische klachten van appellant ook al op de datum in geding aanwezig waren. Uitgaande van een juiste medische beoordeling heeft de rechtbank appellant geschikt geacht voor de geselecteerde functies. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ZW-uitkering van appellant met ingang van 14 februari 2016 terecht is beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen voor zijn hart- en rugklachten. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat bij hem sprake is van een licht slaapapneu-syndroom en slaapparalyse ten gevolge van slaapdeprivatie en/of psychiatrische co-morbiditeit. Appellant heeft betoogd dat bij hem de diagnose schizofreniespectrum- of een andere psychotische stoornis alsmede zwakbegaafdheid is vastgesteld. Ook heeft appellant te kennen gegeven dat hij een licht verstandelijke beperking heeft met kenmerken van autisme. Appellant is van mening dat het Uwv zijn klachten onvoldoende heeft onderkend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van I-psy van 2 oktober 2017 en een rapport van I-psy van
18 augustus 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De artsen van het Uwv hebben de dossiergegevens bestudeerd, de klachten van appellant in kaart gebracht, eigen onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector bij hun beoordeling betrokken. De artsen van het Uwv hebben op inzichtelijke wijze gemotiveerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv appellant voldoende tegemoet is gekomen in zijn rug- en hartklachten alsmede in zijn vermoeidheidsklachten ten gevolge van een slaapapneu-syndroom. Hierbij wordt in overweging genomen dat uit de informatie van de neuroloog niet is gebleken dat de arts van het Uwv met de tijdens het lichamelijk onderzoek vastgestelde lichte kyfose en scoliose een onjuist beeld heeft gehad van de ernst van de rugklachten van appellant. Betreffende het slaapapneu-syndroom en de hieruit voortvloeiende vermoeidheidsproblematiek heeft de neuroloog gesteld dat het een lichte vorm betreft, er geen aanknopingspunten zijn voor narcolepsie en de oorzaak cardiaal lijkt te zijn. Ten behoeve van de cardiale klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het advies van de cardioloog om piekinspanning te voorkomen meegenomen in de beoordeling. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de artsen van het Uwv met het aannemen van beperkingen in de rubrieken 4 en 5 voor zware fysieke inspanningen en energetische piekbelasting zijn lichamelijke klachten hebben onderschat.
4.4.
Wat betreft de psychische klachten wordt geoordeeld dat uit de gegevens van I-psy volgt dat appellant functioneert op een niveau van een licht verstandelijke beperking en er bij appellant kenmerken van autisme aanwezig zijn, maar kan een autismespectrumstoornis door onvoldoende gegevens niet gediagnosticeerd worden. Daarbij is aangegeven dat appellant de meeste problemen op sociaal gebied ervaart. Voor zover deze psychische problematiek voor het Uwv al aanleiding had moeten zijn beperkingen op te nemen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 4 januari 2016, wordt geoordeeld dat in de geselecteerde functies geen beroep wordt gedaan op het sociaal functioneren van appellant. Het betreffen eenvoudige gestructureerde functies, waarbij een minimale persoonlijke invulling wordt gevraagd en waarbij de belasting in samenwerken, omgaan met conflicten, hanteren van emotionele problemen van anderen en het tonen van eigen gevoelens zeer beperkt is. Voor het aannemen van beperkingen voor de door I-psy genoemde psychotische stoornis NAO heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien, omdat het een tijdelijke diagnose betreft en volgens de neuroloog de aard van de hallucinaties en de duur van de slaapparalyse wegens een taalbarrière moeilijk te achterhalen zijn.
4.5.
Uitgaande van een juiste medische beoordeling wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en M. Schoneveld en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019
.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.E. Lageweg
GdJ