ECLI:NL:CRVB:2019:2859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/5839 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende medische informatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1972, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 18 februari 2016, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van voldoende medische gegevens over de belastbaarheid van de appellant in de relevante periode van zijn zeventiende en achttiende levensjaar. De rechtbank had de afwijzing van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat de bewijslast bij de appellant lag, gezien de laattijdige aanvraag. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat er nog steeds onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5839 WAJONG

Datum uitspraak: 15 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 augustus 2017, 17/476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1972, heeft met een op 18 februari 2016 gedateerd formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dit in de toekomst mogelijk wel kan hebben. Bij besluit van 20 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2016 ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat er onvoldoende medisch objectieve gegevens zijn uit de relevante periode om een oordeel te kunnen geven over de belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, heeft zij vooropgesteld dat de aanvraag van appellant aan de hand van de criteria van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet beoordeeld had moeten worden. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen afdoende gemotiveerd dat de belastbaarheid en de beperkingen van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar niet zijn vast te stellen, omdat medische gegevens over die periode ontbreken. Uit het overgelegde rapport van psychologen Van Wanrooij en Leys van 23 december 2010 kan het vermoeden worden afgeleid dat bij appellant sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en eveneens dat deze problematiek ook al voor het zeventiende jaar is ontstaan. Maar zoveel jaar later kan niet meer worden vastgesteld wat in die tijd de ernst van de problematiek was en wat deze exact inhield. Dat op basis van de aanwezige gegevens verschillende hypothesen en verschillende conclusies mogelijk zijn, maakt nu juist dat de belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar niet nauwkeurig is vast te stellen. De omstandigheid dat de belastbaarheid tijdens het zeventiende en achttiende jaar niet meer nauwkeurig is vast te stellen is een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant moet blijven, omdat het gaat om een laattijdige aanvraag. Hierbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van 16 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4831.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen uit het psychologisch rapport hebben opgemaakt dat er sprake is van sterke vermoedens voor de aanwezigheid van een antisociale persoonlijkheidsstoornis die mogelijk al voor het zeventiende levensjaar is ontstaan. Verder heeft appellant aangevoerd dat het niet juist is dat de gevolgen van een laattijdige aanvraag voor zijn rekening en risico komen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of op grond van de overgelegde stukken een medisch oordeel kan worden gegeven over de belastbaarheid en de beperkingen bij appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar is die betrekking heeft op de periode rond het zeventiende en achttiende levensjaar van appellant en dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellant volgens vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.A. Traousis

VC