ECLI:NL:CRVB:2019:2843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van het dagloon voor WW-uitkering en de bewijsvoering van werkzaamheden bij een BV
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van een WW-uitkering voor appellante, die in dienst was bij een BV. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van haar dagloon, omdat zij stelde dat haar inkomsten uit een dienstverband bij de BV niet waren meegenomen in de berekening. De Raad oordeelde dat het primair aan appellante was om voldoende bewijs te leveren van haar werkzaamheden en de bijbehorende inkomsten in de referteperiode. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de relevante periode bij de BV had gewerkt, en dat de door haar overgelegde stukken onvoldoende duidelijk waren om de duur en omvang van haar werkzaamheden vast te stellen. De Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de rechtbank niet in strijd had gehandeld met het beginsel van een eerlijk proces. De stelling van appellante dat de Belastingdienst haar aangifte had geaccepteerd, leidde niet tot een ander oordeel, omdat zij dit niet had onderbouwd met relevante stukken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.