In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die als productiemedewerker in de kartonindustrie werkte, had zich op 12 september 2014 ziek gemeld na een bedrijfsongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 9 september 2015, waarbij appellant belastbaar werd geacht met inachtneming van bepaalde beperkingen, heeft het Uwv op 12 oktober 2015 besloten dat appellant geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een wijziging van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door een verzekeringsarts. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door het Uwv.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten, waaronder autisme en depressieve klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de artsen van het Uwv op de hoogte waren van de klachten van appellant. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen.