ECLI:NL:CRVB:2019:2750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening op basis van niet ingeleverde gegevens en onroerend goed bezit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving sinds 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, heeft de gemeente Tilburg vastgesteld dat de appellant onroerend goed in het buitenland bezat, wat hij niet had gemeld. De gemeente heeft de bijstandsverlening opgeschort en later ingetrokken op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB, omdat de appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften en informatie over zijn onroerend goed had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de intrekking van de bijstand terecht was. De Raad concludeert dat de appellant de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn onroerend goed. De Raad oordeelt dat de gemeente bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat de appellant niet de benodigde gegevens heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld voor de periodes waarin de appellant niet aan zijn informatieplicht voldeed. De Raad benadrukt dat het aan de appellant is om met bewijsstukken te komen die de waarde van zijn onroerend goed kunnen aantonen, wat hij niet heeft gedaan. De uitspraak bevestigt de noodzaak van transparantie en het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers.