ECLI:NL:CRVB:2019:2700
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van het recht op bijstand en opgelegde boete in het kader van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om de herziening van het recht op bijstand van appellante, die sinds 9 juni 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een periodiek heronderzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk geconstateerd dat er vier bijschrijvingen van derden op de bankrekening van appellante hebben plaatsgevonden, zonder dat appellante deze bij het college had gemeld. Het college heeft appellante verzocht om aanvullende bankgegevens en een schriftelijke verklaring over de bijschrijvingen, maar appellante heeft niet alle gevraagde informatie verstrekt. Hierdoor heeft het college besloten om de bijstand van appellante met ingang van 26 januari 2017 op te schorten en later in te trekken, en heeft het college een bestuurlijke boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de opschorting en intrekking van de bijstand niet langer in geschil zijn. De Raad beoordeelt enkel de herziening van de bijstand en de opgelegde boete.
De Raad concludeert dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de bijschrijvingen terugbetalingen van leningen zijn. De door appellante overgelegde verklaringen zijn niet objectief en verifieerbaar genoeg. De Raad bevestigt dat het college de bijschrijvingen terecht als inkomsten heeft aangemerkt en dat de opgelegde boete van € 130,- evenredig is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.