In deze zaak heeft appellante, die in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en andere socialezekerheidswetten te maken heeft met een schuld door te veel ontvangen uitkeringen en opgelegde boetes, verzocht om kwijtschelding van deze schuld. Het verzoek is door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals neergelegd in de relevante wetgeving. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de socialezekerheidswetten geen mogelijkheid bieden voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van opgelegde boetes. Daarnaast voldeed appellante niet aan de vereisten voor kwijtschelding van de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De Raad bevestigde dat het Uwv niet bevoegd was om van terugvordering af te zien, omdat er geen dringende redenen aanwezig waren die dit rechtvaardigden. De gevolgen van de terugvordering voor appellante, zoals psychische problemen, werden niet als voldoende urgent beschouwd om tot kwijtschelding over te gaan.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad benadrukte dat de wetgeving strikte voorwaarden stelt voor kwijtschelding en dat de aangevoerde redenen van appellante niet voldoende waren om van deze voorwaarden af te wijken.