In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de bijstandsmaatregel van 100% voor appellanten is gehandhaafd. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en waren onderworpen aan arbeidsverplichtingen. De zaak kwam aan het licht toen appellant zich had aangemeld voor een vacature als tomatenplukker, maar tijdens een gesprek met de vacaturehouder aangaf dat hij zich te oud voelde voor de functie en last had van zijn rug. Dit leidde ertoe dat hij van de sollicitantenlijst werd afgehaald.
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam legde een maatregel op, omdat appellant door zijn gedrag het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid had belemmerd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep stelden appellanten dat hen geen verwijt kon worden gemaakt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant met zijn gedrag wel degelijk het verkrijgen van werk had belemmerd. De Raad bevestigde dat de maatregel van 100% terecht was opgelegd, ook al had dit gevolgen voor de overige gezinsleden.
De Raad benadrukte dat de maatregel niet alleen op de individuele verwijtbaarheid van de appellant kan worden gebaseerd, maar ook op de gedragingen die de bijstandsverlening beïnvloeden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellanten werd afgewezen.