ECLI:NL:CRVB:2019:2630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
18/730 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake schadevergoeding door eigenrisicodrager Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat zij meent dat zij ten onrechte ziekengeld heeft betaald aan een werknemer. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan. Appellante stelt dat het besluit van het Uwv van 13 maart 2017 onrechtmatig is, omdat zij hierdoor schade heeft geleden. De rechtbank heeft echter overwogen dat het besluit van het Uwv formele rechtskracht heeft gekregen, omdat er geen bezwaar tegen is gemaakt. Dit betekent dat het besluit als rechtmatig wordt beschouwd.

De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake is van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige handelingen van het Uwv. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen, omdat er geen bewijs is dat het Uwv onrechtmatig heeft gehandeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van formele rechtskracht en de noodzaak om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten van het Uwv.

Uitspraak

18.730 ZW

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 januari 2018, 17/2584 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
[werknemer] (werknemer) was tot zijn ontslagname per 30 juni 2016 in dienst bij appellante. Naar aanleiding van een ziekmelding van werknemer per 6 juni 2016 heeft appellante, die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet (ZW), op 5 juli 2016 het Uwv verzocht om een beslissing af te geven waarbij aan werknemer de ZW-uitkering wordt geweigerd wegens een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, onder j, van de ZW. Bij brief van 11 juli 2016 heeft het Uwv meegedeeld de beslissing niet te kunnen afgeven omdat de inhoud van het voorstel van appellante niet overeenstemt met de wettelijke bepalingen van de ZW.
1.2.
Bij e-mail van 26 juli 2016 heeft appellante onder protest geaccepteerd dat zij de
ZW-uitkering in behandeling moet nemen en het Uwv verzocht dat in een besluit vast te leggen.
1.3.
Bij besluit van 14 oktober 2016 heeft het Uwv besloten dat werknemer over de periode van 1 juli 2016 tot en met 10 november 2016, de datum waarop het tijdelijke contract van werknemer zou eindigen, niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering omdat werknemer tijdens zijn ziekte ontslag heeft genomen. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 november 2016 heeft het Uwv de ZW-uitkering van werknemer per
11 november 2016 beëindigd omdat werknemer per die datum hersteld is.
1.4.
Bij e-mail van 22 november 2016 heeft appellante het Uwv op grond van Titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om schadevergoeding ten bedrage van
€ 6.277,66. Appellante meent dat zij vanwege een benadelingshandeling van werknemer ten onrechte ziekengeld heeft betaald. Dat is volgens appellante in het besluit van
14 oktober 2016 bevestigd.
1.5.
Bij brief van 26 januari 2017 heeft het Uwv zijn voornemen bekendgemaakt het besluit van 14 oktober 2016 ambtshalve te herroepen omdat het onjuist is en dit te vervangen door een rechtmatig besluit. Verder heeft het Uwv medegedeeld vooralsnog geen verplichting te zien tot het betalen van schadevergoeding. Bij besluit van 9 maart 2017 heeft het Uwv definitief geweigerd om appellante schadevergoeding te betalen, omdat het door appellante aan werknemer uitgekeerde ziekengeld niet onverschuldigd was.
1.6.
Bij besluit van 13 maart 2017 heeft het Uwv het besluit van 14 oktober 2016 ingetrokken en bepaald dat artikel 45, eerste lid, onder j, van de ZW geen grond biedt voor het weigeren van een ZW-uitkering in het geval van eigenrisicodragerschap. Appellante was dan ook gehouden het ziekengeld te betalen. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
2. Appellante heeft op 17 mei 2017 bij de rechtbank een verzoek om schadevergoeding ingediend. Appellante meent dat zij ten onrechte een bedrag van € 6.277,66 aan ziekengeld aan werknemer heeft uitgekeerd en wenst dit volgens haar onverschuldigd betaalde bedrag vergoed te krijgen van het Uwv. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens de rechtbank is geen sprake van een onrechtmatig schadeveroorzakend besluit of een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv het vertrouwens-, willekeur-, evenredigheids-, motiverings- en rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Strijdigheid met zoveel beginselen levert volgens appellante op zich al een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek op. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is daarmee ook de schuld van het Uwv gegeven. De geclaimde kosten zijn logischerwijs het gevolg geweest van het moeten uitvoeren van het onrechtmatige besluit.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een overzicht van de relevante regelgeving en rechtspraak wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 4 tot en met 6 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellante heeft ter zitting van de Raad herhaald dat volgens haar het besluit van het Uwv van 13 maart 2017 een onrechtmatig besluit is en dat haar schade, bestaande uit het volgens haar ten onrechte betaalde ziekengeld, hieruit voortvloeit. De rechtbank heeft in 7.1 van de aangevallen uitspraak overwogen dat tegen het besluit van 13 maart 2017 geen bezwaar is gemaakt en dat dat besluit formele rechtskracht heeft gekregen. Dat betekent dat het besluit van 13 maart 2017 voor rechtmatig wordt gehouden, zowel wat betreft de wijze van tot stand komen als wat betreft de inhoud. Deze overweging is juist. Van een situatie als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb is geen sprake.
4.3.
Als appellante, zoals zij ter zitting van de Raad heeft gesteld, het besluit van
13 maart 2017 niet binnen de bezwaartermijn heeft ontvangen, heeft zij daartegen ook geen bezwaar gemaakt nadat zij daarmee wel bekend was geworden. Het besluit van 13 maart 2017 is onherroepelijk geworden. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over schending van algemene rechtsbeginselen doet, zo daar al sprake van zou zijn, niet eraan af dat het besluit nu voor rechtmatig moet worden gehouden.
4.4.
Appellante heeft niet langer gesteld dat sprake zou zijn van een ander onrechtmatig besluit of van onrechtmatige handelingen van het Uwv ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Awb, die zouden hebben geleid tot de gestelde schade.
4.5.
De rechtbank heeft het verzoek van appellante om schadevergoeding terecht afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en T. Dompeling en
W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) C.I. Heijkoop
GdJ