In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Svb heeft in de periode van 2013 tot en met 2019 een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van AIO-gerechtigden, waarbij jaarlijks een formulier werd toegestuurd aan AIO-gerechtigden. In 2016 heeft de Svb appellant verzocht om zijn TC Kimliknummer te verstrekken, maar appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Dit leidde tot de opschorting van zijn recht op AIO-aanvulling en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand op grond van de schending van de medewerkingsverplichting.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Svb een verboden onderscheid maakt naar afkomst en dat het verzoek om het TC Kimliknummer niet gerechtvaardigd is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het onderzoek van de Svb niet discriminatoir is en dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de bestreden besluiten niet zijn gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in de proceskosten.