ECLI:NL:CRVB:2019:2614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
17/5614 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het niet verstrekken van TC Kimliknummer en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Svb heeft in de periode van 2013 tot en met 2019 een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van AIO-gerechtigden, waarbij jaarlijks een formulier werd toegestuurd aan AIO-gerechtigden. In 2016 heeft de Svb appellant verzocht om zijn TC Kimliknummer te verstrekken, maar appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Dit leidde tot de opschorting van zijn recht op AIO-aanvulling en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand op grond van de schending van de medewerkingsverplichting.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Svb een verboden onderscheid maakt naar afkomst en dat het verzoek om het TC Kimliknummer niet gerechtvaardigd is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het onderzoek van de Svb niet discriminatoir is en dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de bestreden besluiten niet zijn gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5614 PW, 17/5615 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2017, 16/7930 en 17/1706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Namens appellant is mr. Küçükünal verschenen. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
De Svb voert in de periode 2013 tot en met 2019 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe worden jaarlijks ruim 7.000 AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname geboren
AIO-gerechtigden, in 2014 op AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, in 2015 op AIO-gerechtigden die in Turkije zijn geboren en van 2016 tot en met 2018 was de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. In 2019 richt de controle zich op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden. Elk jaar wordt de controlegroep aangevuld met een kleine steekproef onder specifieke delen van het klantenbestand. In 2013 bestond de onderzochte groep naast de ruim 7.000 AIO-gerechtigden met een Surinaamse achtergrond, uit 200 AIO-gerechtigden met een Marokkaanse en 200 met een Turkse achtergrond. De Svb heeft steeds na het toesturen van het formulier nader onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de verleende AIO-aanvulling van AIO-gerechtigden die het formulier niet hadden teruggestuurd, alsmede van AIO-gerechtigden die het formulier wel hadden teruggestuurd en het formulier daartoe aanleiding gaf. Criteria voor vervolgonderzoek bij laatstgenoemde categorie AIO-gerechtigden waren onder meer een lang verblijf in het land van herkomst en het bestaan van, dan wel onduidelijkheden over een opgegeven verblijfadres in het land van herkomst.
1.3.
In het kader van het onder 1.2 vermelde onderzoek heeft de Svb appellant bij brieven van 17 mei 2016, uitgereikt tijdens een bij appellant op 23 mei 2016 afgelegd huisbezoek, en 20 juni 2016 verzocht zijn zogeheten TC Kimliknummer te verstrekken. Appellant heeft zijn TC Kimliknummer niet verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 22 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
31 oktober 2016 (bestreden besluit 1), heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellant opgeschort met ingang van 1 september 2016 en appellant verzocht vóór 3 oktober 2016 het eerder gevraagde TC Kimliknummer toe te sturen. Appellant heeft niet aan dit verzoek voldaan.
1.5.
Naar aanleiding hiervan heeft het college bij besluit van 17 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2017 (bestreden besluit 2), de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW ingetrokken met ingang van 1 september 2016. De Svb heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat appellant, door de gevraagde gegevens niet te verstrekken, de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de Svb bij het onderzoek een verboden onderscheid maakt naar afkomst - in dit geval is appellant van Turkse afkomst - en dat de Svb daarom niet bij appellant het TC Kimliknummer heeft mogen opvragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bij zijn uitspraak van 28 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2702, heeft de Raad geoordeeld dat het onderzoek van de Svb als vermeld onder 1.2 niet discriminatoir is. Er is geen aanleiding om hier in het geval van appellant anders over te oordelen. De enkele veronderstelling van appellant dat het in 2019 te verrichten onderzoek onder in Nederland geboren AIO-gerechtigden er inhoudelijk anders uit zal zien dan het onderzoek onder de in het buitenland geboren AIO-gerechtigden, leidt niet tot een ander oordeel (uitspraak van 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:952).
4.2.
Nu de bestreden besluiten niet zijn gebaseerd op bewijsmateriaal verkregen uit het bij appellant verrichte huisbezoek op 23 mei 2016, kan de beroepsgrond dat sprake is van een onrechtmatig huisbezoek wegens het ontbreken van informed consent al om die reden niet slagen.
4.3.
De beroepsgrond dat het handelen van de Svb in strijd is met het nemo-teneturbeginsel, dat inhoudt dat niemand is gehouden tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen, slaagt evenmin, al omdat appellant niet heeft onderbouwd waarom dit beginsel - indien al van toepassing - in dit geval is geschonden.
4.4
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H, Zimmerman als voorzitter en W.F. Claessens en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2019.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.