ECLI:NL:CRVB:2019:2598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
18/3485 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag en herplaatsing van een politieambtenaar na negatieve functioneringsbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn bezwaren tegen een negatieve functioneringsbeoordeling en het daaropvolgende ontslag ongegrond heeft verklaard. De appellant, werkzaam bij de politie sinds 2003, had een negatieve beoordeling ontvangen over zijn functioneren in de periode van 5 december 2011 tot 11 april 2013. Na een periode van ziekte en re-integratie werd hij herplaatst, maar zijn functioneren bleef onder de maat, wat leidde tot ontslag en herplaatsing in een andere functie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de appellant geen concrete aanwijzingen heeft gegeven voor het ontbreken van objectiviteit van de beoordelaars. De Raad stelt vast dat de beoordelaars voldoende voorbeelden hebben gegeven van het tekortschietende functioneren van de appellant. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellant niet benadeeld is door de wijze waarop het functioneringstraject is verlopen en dat er geen reden was om aan de objectiviteit van de beoordelaars te twijfelen.

De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De beslissing van de korpschef om de appellant te ontslaan en te herplaatsen wordt daarmee in stand gehouden. De Raad concludeert dat de appellant niet aan de eisen van zijn functie voldeed en dat de beoordeling op voldoende feiten is gebaseerd.

Uitspraak

18.3485 AW, 18/3486 AW

Datum uitspraak: 25 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 17 mei 2018, 17/501 (aangevallen uitspraak 1) en 17/1676 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.D.J. van Ruyven, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ruyven. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.E.L Weistra, A. Lange en G.C. [naam].

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf 2003 werkzaam bij de politie. Ten tijde hier van belang vervulde hij de functie van Generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) met de rang van [rang 1] (salarisschaal 7). Een negatieve beoordeling over het tijdvak van 5 december 2011 tot 11 april 2013, een ontslag wegens ongeschiktheid anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken met ingang van 1 maart 2014 en per gelijke datum een plaatsing in de functie van [functie 1] met de rang van [rang 2] zijn, na daartegen gemaakt bezwaar bij besluit van 15 mei 2014 herroepen.
1.2.
Na een ziekteperiode en re-integratie was appellant vanaf 15 september 2014 hersteld. Hij is per 1 januari 2015 geplaatst in het Basisteam [regio 1]. In een notitie van 9 februari 2015 is een negen maanden durend functioneringstraject beschreven met vermelding van de ontwikkelpunten van appellant. Aan het slot van het traject zal een beoordeling worden opgemaakt met als uitgangspunt de voor appellant aangewezen ontwikkelpunten en het competentieprofiel van Generalist GGP.
1.3.
Het functioneringstraject is verlengd tot 1 februari 2016. Nadat de beoordelaars de beoordelingslijst hadden opgemaakt en deze met appellant hadden besproken en na een schriftelijke zienswijze van appellant tegen de voorlopige beoordeling, heeft de beoordelingsautoriteit de beoordeling over het tijdvak 1 januari 2015 tot 1 februari 2016 vastgesteld bij besluit van 18 augustus 2016 (beoordeling). De korpschef heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 20 december 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.4.
Na een daarop gericht voornemen, waartegen appellant een zienswijze heeft ingediend, heeft de korpschef appellant bij besluit van 17 oktober 2016 met ingang van 1 december 2016 ontslag verleend uit zijn functie van Generalist GGP en hem herplaatst als [functie 2] bij de Dienst Regionale Recherche, [onderdeel] met salarisschaal 6. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 april 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de korpschef appellant over een tijdvak van drie jaar een aflopende compensatie toegekend voor het verschil tussen salarisschaal 7 trede 14 en salarisschaal 6 trede 14.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet benadeeld is doordat de voortgangsgesprekken niet steeds precies om de veertien dagen plaatsvonden. De rechtbank is appellant niet gevolgd in zijn beroepsgrond dat de begeleiding gedurende het functioneringstraject niet adequaat was en dat zijn begeleiders vooringenomen waren. Aan de rechtbank is niet gebleken dat appellant geen eerlijke kans heeft gehad. Er was volgens de rechtbank geen reden om voorafgaand aan het functioneringstraject eerst een functionerings- en pop-gesprek te houden. De korpschef is niet tekort geschoten doordat hij geen externe coach voor appellant heeft aangesteld. De rechtbank is appellant niet gevolgd in de betekenis die hij toekent aan de feedbackformulieren die appellant door zijn collega’s had laten invullen. De rechtbank heeft de negatieve beoordeling in stand gelaten met in achtneming van het toetsingskader dat onder meer is neergelegd in de uitspraak van de Raad van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259. De korpschef heeft met voldoende feiten onderbouwd waarom appellant niet aan de eisen van een Generalist GGP voldoet.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank bestreden besluit 2 in stand gelaten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
3.2.
De korpschef heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1 (de beoordeling)
4.1.
De (hoger)beroepsgronden betreffen met name tekortkomingen in de (totstandkoming van de) beoordeling als zodanig en de wijze waarop het functioneringstraject is verlopen en niet de onderscheiden scores op de functiebestanddelen.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de beoordelaars niet onbevooroordeeld waren, omdat zij voor 1 januari 2015 ook met appellant hebben samengewerkt en kennis droegen van de problemen die volgens de korpschef in het functioneren van appellant in de periode vóór 1 januari 2015 aan de orde waren geweest. Door die kennis hebben deze beoordelaars bij de beoordeling een negatieve insteek gehad, ook al hebben zij geprobeerd om een objectieve beoordeling op te maken. Met een negatieve insteek zal een beoordeling ook heel gemakkelijk een negatieve beoordeling worden. Appellant meent dat de korpschef het advies van de Bezwarenadviescommissie [regio 2] van 25 april 2014 niet op juiste wijze heeft opgevolgd.
4.3.
Naar vaste rechtspraak moeten er concrete aanwijzingen zijn om tot het oordeel te kunnen komen, dat een volgens de regelgeving aangewezen beoordelaar vanwege onvoldoende objectiviteit niet in staat moet worden geacht een beoordeling op te maken (uitspraak van 12 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1743). Appellant heeft geen enkele concrete aanwijzing voor het ontbreken van de objectiviteit van de beoordelaars en of een negatieve insteek van deze beoordelaars gegeven. De enkele omstandigheid dat de beoordeling onvoldoende is en dat de beoordelaars appellant kenden en op de hoogte waren van de eerdere problemen in zijn functioneren kunnen niet als zodanige aanwijzing worden aangemerkt. Ook het gegeven dat de laatste beoordeling van appellant in 2008 positief was waarna hij bevorderd is naar [rang 1], is op zichzelf geen aanwijzing dat de huidige beoordeling niet objectief zou zijn. Anders dan appellant meent, had de Bezwarenadviescommissie [regio 2] niet meer aanbevolen dan om appellant in een ander basisteam te plaatsen en een beoordeling te laten opmaken door beoordelaars die zich geen oordeel hebben kunnen vormen over het eerdere functioneren, wat ook beide gebeurd is. Aan de langdurige periode van onzekerheid van appellant door de twee achtereenvolgende trajecten komt - anders dan appellant meent - geen betekenis toe bij de vraag of sprake is geweest van een onbevooroordeelde beoordeling.
4.4.
Met betrekking tot de in hoger beroep herhaalde beroepsgrond over een tekortschietende begeleiding en de betekenis van de feedbackformulieren van collega’s sluit de Raad zich aan bij wat de rechtbank hierover heeft overwogen. Toegevoegd wordt nog dat de uitleg van de begeleidster [naam] ter zitting evenals wat zij eerder op schrift heeft gesteld duidelijk maakt welke tekortkomingen het functioneren van appellant vertoonde. Het ging er niet om, zoals appellant meent, dat hij een ander soort politieman was dan zijn collega [naam].
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn opvatting dat de korpschef slechts een enkel voorbeeld heeft gegeven bij de beoordeling. In die beoordeling worden bij de verschillende bestanddelen van de functie voldoende voorbeelden gegeven van het tekortschietende functioneren. Deze en diverse andere zijn ook vermeld in de verslagen van de vele gesprekken tussen appellant en zijn twee achtereenvolgende leidinggevenden.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. Aangevallen uitspraak 1 komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
Bestreden besluit 2 (ontslag en herplaatsing)
4.7.
Tegen aangevallen uitspraak 2, waarbij bestreden besluit 2 in stand is gebleven, heeft appellant geen separate beroepsgronden ingediend. Dit brengt mee dat, mede gelet op het in 4.6 gegeven oordeel, ook aangevallen uitspraak 2 voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.T.T. van den Corput en W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) F. Demiroğlu

IJ