Op 1 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen een appellant, vertegenwoordigd door mr. S.A. Hoogendoorn, en de korpschef van politie over de inhouding van loonheffing op een uitgekeerde dwangsom. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie waarin de dwangsom was opgenomen, omdat deze niet rechtstreeks aan zijn gemachtigde was overgemaakt en omdat er loonheffing was ingehouden. De korpschef verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar in de aangevallen uitspraak werd het verzet tegen deze uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpschef en droeg deze op om het bezwaarschrift door te zenden naar de inspecteur van belasting voor de inhouding van belasting. In hoger beroep heeft de Raad de beroepsgrond van de appellant dat de uitspraak niet in het openbaar was uitgesproken, verworpen. De Raad concludeerde dat de rechtbank aan haar wettelijke verplichting had voldaan door de uitspraak openbaar te maken.
De Raad oordeelde verder dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar niet verschoonbaar was, omdat de appellant bijgestaan werd door een professionele rechtshulpverlener die op de hoogte was van de vereiste kennis. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier E. Stumpel.