ECLI:NL:CRVB:2019:2577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
18/6332 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom en inhouding loonheffing door korpschef

Op 1 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen een appellant, vertegenwoordigd door mr. S.A. Hoogendoorn, en de korpschef van politie over de inhouding van loonheffing op een uitgekeerde dwangsom. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie waarin de dwangsom was opgenomen, omdat deze niet rechtstreeks aan zijn gemachtigde was overgemaakt en omdat er loonheffing was ingehouden. De korpschef verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar in de aangevallen uitspraak werd het verzet tegen deze uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpschef en droeg deze op om het bezwaarschrift door te zenden naar de inspecteur van belasting voor de inhouding van belasting. In hoger beroep heeft de Raad de beroepsgrond van de appellant dat de uitspraak niet in het openbaar was uitgesproken, verworpen. De Raad concludeerde dat de rechtbank aan haar wettelijke verplichting had voldaan door de uitspraak openbaar te maken.

De Raad oordeelde verder dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar niet verschoonbaar was, omdat de appellant bijgestaan werd door een professionele rechtshulpverlener die op de hoogte was van de vereiste kennis. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier E. Stumpel.

Uitspraak

18.6332 AW

Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 november 2018, 18/950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.A. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018. Appellant is niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. ten Have.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij salarisspecificatie van 21 september 2017 is aan appellant een dwangsom uitgekeerd. Over de dwangsom heeft de korpschef loonheffing ingehouden.
1.2.
Appellant heeft op 7 november 2017 bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie, omdat de korpschef het uitgekeerde bedrag van de dwangsom niet, zoals verzocht, rechtstreeks aan zijn gemachtigde heeft overgemaakt en omdat de korpschef loonheffing heeft ingehouden over de dwangsom.
1.3.
Bij besluit van 12 februari 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2.1.
Bij uitspraak van 21 juni 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland (de rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet tegen de uitspraak van
21 juni 2018 gegrond verklaard, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar voor zover gericht tegen de “post dwangsom”
niet-ontvankelijk verklaard en de korpschef opgedragen het bezwaarschrift door te zenden naar de inspecteur van belasting voor zover het ziet op de inhouding van belasting.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:78 van de Awb spreekt de rechtbank de beslissing, bedoeld in
artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder c, in het openbaar uit. Artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder c, houdt in dat de schriftelijke uitspraak de door de rechtbank genomen beslissing dient te vermelden. De Raad stelt vast dat de aangevallen uitspraak vermeldt dat de beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018. Daarmee heeft de rechtbank voldaan aan haar wettelijke verplichting. De beroepsgrond dat de aangevallen uitspraak niet in het openbaar is uitgesproken, slaagt dus niet.
4.2.
Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit vernietigd. De beroepsgrond dat dit besluit onbevoegd is genomen, raakt de aangevallen uitspraak daarom niet en kan dus tot niets leiden. Vastgesteld wordt overigens dat het vernietigde bestreden besluit met inachtneming van het door de korpschef in hoger beroep ingestuurde mandaatbesluit tot stand is gekomen.
Inhouding loonheffing
4.3.
Het bezwaar was mede gericht tegen de inhouding van loonbelasting. Zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van 16 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2370, moet tegen een zodanige inhouding bezwaar worden gemaakt bij de inspecteur van belasting. De rechtbank heeft dus terecht opdracht tot de doorzending gegeven.
Verschoonbare termijnoverschrijding
4.4.
Wat betreft de dwangsom heeft appellant de termijn voor het indienen van het bezwaar overschreden. Appellant heeft een beroep gedaan op verschoonbaarheid hiervan vanwege het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing op de salarisspecificatie. Zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1663, zal in geval van een dergelijk ontbreken de termijnoverschrijding in het algemeen niet verschoonbaar zijn als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. De gemachtigde van appellant heeft in het bezwaarschrift van 7 november 2017 verwezen naar een brief en een e-mail van
25 augustus 2017, waarin was verzocht de dwangsom naar de gemachtigde over te maken. Hieruit leidt de Raad af dat appellant al voor afloop van de bezwaartermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener. Redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de gemachtigde over de vereiste kennis beschikt. Die kennis kan aan appellant worden toegerekend. De rechtbank heeft het bezwaar dus terecht in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E. Stumpel
md