ECLI:NL:CRVB:2019:245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlaging door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) met 100% werd verlaagd gedurende twee maanden. Appellant ontving sinds 2 juli 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college legde de maatregel op omdat appellant niet voldeed aan de afspraken over het aantal sollicitaties dat hij diende te verrichten. Tijdens een gesprek op 15 juni 2015 werd afgesproken dat appellant minimaal vier sollicitaties per week zou doen en deze wekelijks zou mailen aan zijn contactpersoon. Appellant heeft echter niet aan deze verplichtingen voldaan, wat leidde tot de opgelegde maatregelen.
De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder zijn stelling dat er dringende redenen waren om de maatregelen te matigen. Appellant voerde aan dat hij niet over een computer beschikte en dat hij niet in staat was om zijn sollicitaties op de gewenste manier vast te leggen. Het college heeft echter gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om bewijsstukken van zijn sollicitaties te overleggen. De Raad concludeert dat het college in zijn beoordeling van de dringende redenen onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van appellant, maar dat de uiteindelijke beslissing om de maatregelen in stand te houden, niet onterecht was. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van appellant.