ECLI:NL:CRVB:2019:2441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op tweevoudige en enkelvoudige kinderbijslag in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanspraak van appellant op tweevoudige en enkelvoudige kinderbijslag. Appellant, gehuwd met een vrouw die met hun kinderen in Marokko woont, had tot en met het tweede kwartaal van 2011 kinderbijslag ontvangen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) beëindigde echter de uitkering omdat appellant niet reageerde op een informatieverzoek. Na een nieuw verzoek om kinderbijslag in 2013, voerde de Svb een onderzoek uit naar de leefsituatie van de kinderen en de echtgenote van appellant. De Svb concludeerde dat appellant geen recht had op kinderbijslag, omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed, waaronder de onderhoudseis.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat appellant geen recht had op tweevoudige kinderbijslag, omdat zijn kinderen niet uitwonend waren in verband met onderwijs. De Raad bevestigde dat er een causaal verband moet zijn tussen het uitwonend zijn en het volgen van onderwijs, wat in dit geval niet was aangetoond.
Daarnaast oordeelde de Raad dat appellant ook geen recht had op enkelvoudige kinderbijslag over de periode van het vierde kwartaal van 2012 tot en met het derde kwartaal van 2014, omdat hij niet kon aantonen dat hij aan de onderhoudseis voldeed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.