ECLI:NL:CRVB:2005:AU8086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5957 AKW + 03/6361 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tweevoudige kinderbijslag voor een gehandicapt kind dat onderwijs volgt in Marokko

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om tweevoudige kinderbijslag toe te kennen voor Mariam, een gehandicapt kind dat in Marokko woont en daar onderwijs volgt. Betrokkene, de vader van Mariam, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder de Svb in het gelijk had gesteld. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van onderwijs in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) omdat de opleiding van Mariam niet met een examen wordt afgesloten. Betrokkene betoogde echter dat de Svb ten onrechte had geoordeeld dat het onderwijs dat Mariam volgt niet voldoet aan de eisen van de AKW en dat er een causaal verband is tussen het uitwonend zijn van Mariam en het volgen van onderwijs.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 december 2005 behandeld. De Raad overwoog dat de Svb een onjuiste toetsing had uitgevoerd door te beoordelen of het onderwijs dat Mariam volgt ook in Nederland kan worden genoten. De Raad stelde vast dat Mariam in Marokko speciaal onderwijs voor gehandicapten volgt, dat door de Marokkaanse overheid is erkend en waarvan de omvang substantieel is. De Raad concludeerde dat het feit dat de opleiding niet met een examen wordt afgesloten, niet tot een ander oordeel kan leiden, aangezien ook in Nederland basisonderwijs doorgaans niet met een examen wordt afgerond.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Raad. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.610,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste beoordeling van onderwijs in het kader van de AKW en de noodzaak om de specifieke omstandigheden van het kind in acht te nemen.

Uitspraak

03/5957 AKW + 03/6361 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: betrokkene,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, hierna te noemen: de Svb.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank.
In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Partijen hebben op daartoe bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2003, nr. AKW 02/3456, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 november 2005, waar namens betrokkene is verschenen
mr. A. den Arend-de Winter, advocaat te Rotterdam, en waar de Svb zich heeft doen vertegenwoordigen door
mr. GJ. Oudenes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Betrokkene woont in Nederland. Zes van de negen kinderen van betrokkene woonden in 2000 in verband met het volgen van onderwijs in Marokko. De Svb heeft toen twee-voudige kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan betrokkene toegekend voor de zes in Marokko verblijvende kinderen. In november 2000 heeft betrokkene aan de Svb gemeld dat zijn dochter Mariam, geboren [in] 1994, met ingang van 1 december 2000 zal verhuizen naar Marokko. Aldaar is zij bij haar broers en zussen gaan wonen. Mariam is in Marokko vervolgens onderwijs gaan volgen bij een "Centre Médico Educatif pour enfants handicapes mentaux" in verband met "trisomie 21 (mongolienne)". Deze opleiding wordt erkend door het "Ministère charge de Pintegration des handicapés", en wordt niet afgesloten met een examen.
De Svb heeft vanaf het eerste kwartaal van 2001 aan betrokkene enkelvoudige kinder-bijslag voor Mariam toegekend. Bij besluit van 12 juli 2002 heeft de Svb enkelvoudige kinderbijslag aan betrokkene toegekend over het tweede kwartaal van 2002. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat ten onrechte slechts enkelvoudige kinderbijslag voor Mariam zou zijn toegekend. Hij meent aanspraak te hebben op tweevoudige kinderbijslag, omdat hij veel kosten betaalt voor zijn verstandelijk gehandicapte dochter Mariam. Op verzoek van de Svb is vervolgens in Marokko een nieuw formulier MN 402 ingevuld door het opleidingsinstituut Al Afak te Meknes, welk formulier door een "deleguee" van het Ministerie van Onderwijs is ondertekend. Verder is de Svb tijdens de hoorzitting uitgebreid ingegaan op de vraag om welke redenen Mariam uitwonend is geworden.
Bij beslissing op bezwaar van 26 november 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 12 juli 2002 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat Mariam net als haar broers en zussen in Marokko is gaan wonen en dat betrokkene haar aldaar kennis wil laten maken met haar familie, de cultuur en de taal. Naar het oordeel van de Svb kan het onderwijs dat Mariam volgt ook in Nederland worden gevolgd, zodat een noodzaak om vanwege studie uitwonend te zijn ontbreekt en niet gesproken kan worden van het in verband met studie uitwonend zijn. Verder heeft de Svb in het verweerschrift in eerste aanleg aangevoerd dat het onderwijs dat Mariam in Marokko volgt geen onderwijs in de zin van de AKW is, nu sprake is van speciaal onderwijs, dat niet afgesloten wordt met een examen en nu niet wordt voldaan aan het klokurenvereiste.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voorzover betrekking hebbend op het eerste kwartaal van 2001 tot het tweede kwartaal van 2002 en heeft, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar van betrokkene voorzover betrekking hebbend op voornoemde kwartalen niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, overwegende dat er geen wijziging is opgetreden in de situatie van Mariam, zodat er geen aanleiding was de aanspraak op kinderbijslag voor haar te wijzigen. Verder heeft de rechtbank nog overwogen dat de meest op de voorgrond tredende reden voor het uitwonend worden van Mariam niet is gelegen in het volgen van onderwijs en dat er geen sprake is van onderwijs in de zin van de AKW, nu de opleiding van Mariam niet met een examen wordt afgesloten.
Namens betrokkene is in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat de Svb de aanspraak op tweevoudige kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2002 terecht volledig heeft onderzocht alvorens het bestreden besluit te nemen. Verder is aangegeven dat de belangrijkste reden voor het verblijf van Mariam in Marokko is dat betrokkene haar wenste te laten onderwijzen in de Franse en Arabische taal, zodat wel sprake is van een causaal verband tussen het uitwonend zijn en het volgen van onderwijs. Ten slotte is erop gewezen dat de Svb een onjuiste toetsing heeft uitgevoerd door te beoordelen of het onderwijs dat Mariam volgt ook in Nederland kan worden genoten en dat wel sprake is van onderwijs in de zin van de AKW, nu het basisonderwijs in Nederland doorgaans ook niet met een examen wordt afgerond.
De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet vermag in te zien waarom het bezwaar ten aanzien van kwartalen gelegen voor het tweede kwartaal van 2002 niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, nu niet gebleken is van enig bezwaar ten aanzien van die kwartalen. Derhalve is de Svb van mening dat de rechtbank de omvang van het geschil ten onrechte heeft opgerekt tot kwartalen gelegen voor het tweede kwartaal van 2002.
De Raad overweegt het volgende.
Ten aanzien van het hoger beroep van de Svb merkt de Raad allereerst op dat het primaire besluit van 12 juli 2002 expliciet betrekking heeft op het tweede kwartaal van 2002 en dat uit 's Raads rechtspraak voortvloeit dat het onderhavige geding in ieder geval geen betrekking kan hebben op aanspraken op kinderbijslag over kwartalen gelegen na die waarin de datum van het primaire besluit valt. Dit betekent dat de omvang van het geding is beperkt tot de aanspraak op kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal van 2002. Verder is de Raad met de Svb van mening dat niet is gebleken dat door of namens betrokkene bezwaar is gemaakt - dan wel in de bezwaarfase gronden zijn aangevoerd welke zijn gericht - tegen de vastgestelde aanspraak op kinderbijslag over kwartalen gelegen voor het tweede kwartaal van 2002. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte beslist dat de Svb het bezwaar van betrokkene ten aanzien van het eerste kwartaal van 2001 tot en met het eerste kwartaal van 2002 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Zij is aldus getreden buiten de omvang van het aan haar voorgelegde geschil. De aangevallen uitspraak dient derhalve vernietigd te worden voorzover daarbij het beroep, betrekking hebbend op het eerste kwartaal van 2001 tot het tweede kwartaal van 2002, gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd.
Met betrekking tot het hoger beroep van betrokkene stelt de Raad vast dat tussen partijen in geschil is of gedaagde terecht heeft geweigerd met ingang van het tweede kwartaal van 2002 tweevoudige kinderbijslag aan appellant toe te kennen voor Mariam op de gronden dat het oorzakelijk verband tussen het uitwonend zijn en het volgen van onderwijs niet aanwezig kan worden geacht en dat geen sprake is van onderwijs in de zin van de AKW. Hoewel de Svb ten aanzien van eerdere kwartalen al heeft beslist dat een oorzakelijk verband als hiervoor bedoeld niet aanwezig is, is de Raad, gelet op de uit het systeem van de AKW voortvloeiende kwartaalsgewijze beoordeling van de aanspraak op kinder-bijslag, van oordeel dat in het algemeen per kwartaal beoordeeld moet worden of sprake is van het uitwonend zijn in verband met het volgen van onderwijs, waarbij aan een eerdere vaststelling hieromtrent wel een zekere betekenis toekomt.
Vervolgens dient de Raad te beoordelen of Mariam vanaf het tweede kwartaal van 2002 door of in verband met het volgen van onderwijs niet tot het huishouden van appellant behoorde. Om die vraag bevestigend te kunnen beantwoorden dient er sprake te zijn van een causaal verband tussen het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn. Hiervan is in het algemeen sprake indien de primaire reden van het uitwonend worden gelegen is in het volgen van onderwijs. Uit de gedingstukken blijkt dat door of namens betrokkene diverse redenen zijn genoemd waarom Mariam naar Marokko is gegaan, zoals het kennismaken met de Marokkaanse cultuur, het leren kennen van de familie en het kunnen verblijven bij haar broers en zussen en het (beter) leren van de Arabische en Franse taal. De Raad is van oordeel dat een wezenlijk deel van deze redenen, met name het leren van de talen en de cultuur, geheel dan wel voor een wezenlijk deel samenhangen met het volgen van onderwijs in Marokko. Voorts kan van het leren kennen van familie en het verblijven bij broers en zussen naar's Raads oordeel niet gezegd worden dat dit de doorslaggevende reden is geweest voor het uitwonend worden van Mariam. De Raad is derhalve van oordeel dat sprake is van een voldoende causaal verband tussen het volgen van onderwijs en het uitwonend worden van Mariam. Daarbij wijst de Raad er nog op dat niet is gebleken dat Mariam zich in een wezenlijk andere positie bevindt dan haar in Marokko studerende broers en zussen ten aanzien van wie de Svb wel een voldoende causaal verband heeft aangenomen. Ten slotte merkt de Raad nog op dat de Svb in het bestreden besluit een onjuist beoordelingscriterium heeft gehanteerd door te toetsen of het onderwijs dat Mariam volgt ook in Nederland kan worden gevolgd, in welk geval een noodzaak om vanwege studie uitwonend te zijn zou ontbreken en niet gesproken zou kunnen worden van het in verband met studie uitwonend zijn. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen is immers voor het vereiste causaal verband tussen het uitwonend worden en het volgen van onderwijs niet bepalend of andere keuzes mogelijk waren wat betreft het woonadres en de studie, maar uitsluitend of de primaire reden voor het uitwonend worden gelegen is in het volgen van onderwijs.
Ten slotte ziet de Raad zich nog gesteld voor de beantwoording van de vraag of het onderwijs dat Mariam ten tijde hier van belang in Marokko volgde aangemerkt kan worden als onderwijs in de zin van de AKW. In zijn uitspraak van 13 augustus 2004, LJN nr. AQ7509, heeft de Raad overwogen dat onder "het volgen van onderwijs" in de zin van artikel 7, derde lid, onder a, van de AKW in ieder geval mede moet worden verstaan het volgen van regulier dagonderwijs waarvan de omvang zowel substantieel is als in overeenstemming met eventueel in het woonland bestaande wettelijke voorschriften ter zake van de leerplicht of de inrichting van regulier onderwijs. Bij het ontbreken van zodanige voorschriften is er in ieder geval sprake van het volgen van onderwijs als het kind regulier dagonderwijs volgt waarvan de omvang zowel substantieel is als in het woonland gebruikelijk voor regulier dagonderwijs aan kinderen van gelijke leeftijd. De Raad stelt vast dat Mariam in Marokko speciaal onderwijs voor gehandicapten volgt, waarvan - zoals namens de Svb ter zitting is erkend - de omvang substantieel is en welk onderwijs door de Marokkaanse overheid is erkend. Op grond van deze gegevens kan vooralsnog niet aan- genomen worden dat geen sprake is van regulier onderwijs als hiervoor omschreven. Ten slotte merkt de Raad nog op dat het feit dat de opleiding van Mariam niet wordt afgesloten met een examen niet tot een ander oordeel kan leiden, nu de opleiding van leeftijdsgenoten in Nederland in het algemeen ook niet met enig examen wordt afgerond.
Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Svb dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene. De Raad ziet op proceseconomische gronden aanleiding de aangevallen uitspraak geheel te vernietigen.
De Raad acht termen aanwezig om de Svb op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbij stand in beroep en op € 966,- voor.
Verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat
besluit;
Bepaalt dat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming
van het in deze uitspraak overwogene;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene in beroep en hoger beroep tot een
bedrag groot € 1.610,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het griffierecht ad € 116,- aan betrokkene dient
te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H. J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.