ECLI:NL:CRVB:2019:2431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
18/3765 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, had verzocht om een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had dit verzoek afgewezen, wat door de rechtbank in de eerdere uitspraak werd bevestigd. De Raad heeft in zijn uitspraak verwezen naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen zoals appellant geen aanspraak kunnen maken op een maatwerkvoorziening beschermd wonen op basis van de Wmo 2015.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat hij medische zorg nodig heeft en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid deze zorg niet biedt, niet kunnen volgen. De Raad oordeelde dat appellant niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat de eerdere uitspraken van 3 oktober 2018 en 12 december 2018 nog steeds van toepassing zijn. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.3765 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2018, 18/864 en 18/3753 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 10 juli 2019
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden
Griffier: G.D. Alting Siberg
Ter zitting is verschenen: mr. W.G. Fischer, namens appellant
Het onderzoek ter zitting heeft, gezamenlijk met de zaken 18/2997 WMO15,
18/3051 WMO15, 18/3686 WMO15 en 18/2871 WMO15 plaatsgevonden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van het verzoek van appellant om hem op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening beschermd wonen te verstrekken gehandhaafd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen rechtmatig verblijf heeft.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wmo 2015.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij beschermd wonen nodig heeft. Dit is medisch noodzakelijke zorg waarop ook vreemdelingen als appellant aanspraak hebben. Nu de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beschermd wonen niet wil bieden en het college de rechtstreekse toegang tot de zorgaanbieder blokkeert, zal het college de benodigde zorg op grond van de Wmo 2015 moeten bieden.
Appellant is geen vreemdeling als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en is ook niet op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met een Nederlander gelijkgesteld.
Zoals eerder overwogen in de uitspraken van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3022 en 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4209, kan een vreemdeling zoals appellant geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de
Wmo 2015. Hetgeen appellant in deze zaak naar voren heeft gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan in die uitspraken.
Wat appellant verder nog naar voren heeft gebracht hoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) G.D. Alting Siberg (getekend) L.M. Tobé
md