ECLI:NL:CRVB:2019:2383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
18/5387 PW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Limburg

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen meerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. Tijdens de procedure heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, P.W. van Straalen, omdat hij niet tevreden was over de communicatie rondom de behandeling van zijn zaken. Verzoeker stelde dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de wijziging van de behandelend rechter en dat hij hierdoor in de problemen was gekomen om tijdig stukken in te dienen. De Centrale Raad van Beroep heeft de wrakingsgrond beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De Raad concludeerde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die duiden op vooringenomenheid van de behandelend rechter. De Raad oordeelde dat het niet tijdig reageren op verzoeken van verzoeker niet automatisch betekent dat de rechter vooringenomen is. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker in het verleden al meerdere wrakingsverzoeken had ingediend, die allemaal waren afgewezen. De Raad besloot het wrakingsverzoek af te wijzen en stelde dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze hoger beroepen niet in behandeling zouden worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2019.

Uitspraak

18/5387 PW-W, 18/5388 PW-W, 18/5389 PW-W, 18/5390 PW-W, 18/5391 PW-W
18/5410 PW-W, 18/5411 PW-W, 18/5412 PW-W, 18/5413 PW-W, 18/5414 PW-W
Datum uitspraak: 15 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van
10 oktober 2018, 17/86, 17/305, 17/379, 17/560, 17/612, 17/2885, 17/1435, 17/1614, 17/2658 en 17/4065.
Verzoeker is bij brief van 30 november 2018 opgeroepen voor een regiezitting waar de hoger beroepen aan de orde zouden worden gesteld. Daarbij is hem meegedeeld dat J.N.A. Bootsma de rechter zou zijn. Verder is meegedeeld dat de inhoudelijke behandeling van de hoger beroepen op een later te houden zitting zou plaatsvinden.
Op 18 december 2018 is de regiezitting gehouden.
Op 29 april 2019 is verzoeker uitgenodigd voor de behandeling ter zitting van tien hoger beroepen.
Bij brief van 16 mei 2019 is verzoeker meegedeeld dat de eerder aangekondigde zitting is uitgesteld. Op dezelfde datum is hij uitgenodigd voor de behandeling van zeven van de
tien hoger beroepen ter zitting van 3 juni 2019. Daarbij is hij erover geïnformeerd dat
P.W. van Straalen de behandelend rechter zou zijn.
Bij brief van 28 mei 2019 heeft verzoeker verzocht om een schriftelijke verklaring voor het feit dat niet Bootsma, maar de behandelend rechter zijn zaken ter zitting zal behandelen.
Bij brief van 29 mei 2019 is aan verzoeker meegedeeld dat ter zitting van 3 juni 2019, anders dan uit de uitnodiging van 16 mei 2019 kon worden begrepen, alle tien de hoger beroepen zouden worden behandeld.
Op 31 mei 2019 heeft verzoeker een verzoek ingediend om wraking van de behandelend rechter. Op 2 juni 2019 en 1 juli 2019 heeft hij nadere stukken ingezonden en in begeleidende brieven toegelicht hoe deze volgens hem de gegrondheid van zijn wrakingsverzoek ondersteunen.
De behandelend rechter heeft schriftelijk op de wraking gereageerd en meegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 1 juli 2019. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt.
Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat hij niet binnen de door hem gestelde termijn van de behandelend rechter een schriftelijke reactie heeft ontvangen op zijn verzoek van 28 mei 2019 waarom hij, en niet Bootsma, zijn zaken op
3 juni 2019 behandelt. Verder heeft hij gesteld, zo begrijpt de wrakingskamer, dat hij het er niet mee eens is dat hij pas op 29 mei 2019 ervan op de hoogte is gebracht dat niet zeven, maar tien zaken zullen worden behandeld. Dat brengt hem in de problemen om – ook – in de laatste drie zaken (tijdig) stukken in te dienen. Na ontvangst van de reactie van de behandelend rechter op het wrakingsverzoek heeft verzoeker zich erover beklaagd dat deze reactie niet is gedateerd, dat de zaaknummers daarin niet zijn vermeld en dat de behandelend rechter daarin niet is ingegaan op wat verzoeker heeft aangevoerd.
4.1.
Het gegeven dat niet is gereageerd op het verzoek om schriftelijk mee te delen waarom de zaken van verzoeker ter zitting van 3 juni 2019 zouden worden behandeld door de behandelend rechter en niet door de rechter die de regiezitting heeft gehouden, betekent niet dat de behandelend rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert. Verzoeker heeft in dit verband ook geen enkele op de persoon van de rechter betrekking hebbende wrakingsgrond naar voren gebracht. Uit de overdracht van de behandeling van de zaken aan de behandelend rechter kan, nog afgezien van de daaraan ten grondslag liggende reden, evenmin worden afgeleid dat deze vooringenomenheid jegens verzoeker koestert.
4.2.
Dat verzoeker minder dan een week voor de zitting te horen kreeg dat, zoals ook was opgenomen in de uitnodiging van 29 april 2019, geen zeven maar tien zaken zouden worden behandeld, levert voor vooringenomenheid van de behandelend rechter evenmin een aanwijzing op. Voor het oplossen van problemen die door (te) late uitnodiging ontstaan, is wraking niet bedoeld. Zou verzoeker, zoals hij zelf stelt, door de gang van zaken in de problemen zijn gebracht, onder meer vanwege de onmogelijkheid nog nadere stukken in te dienen, dan zou hij hebben kunnen verzoeken om uitstel van de behandeling van deze zaken. Ook zou hij ervoor hebben kunnen kiezen deze problemen ter zitting naar voren te brengen. Het Nederlandse procesrecht biedt voldoende mogelijkheden om aan dergelijke problemen het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door de zitting te schorsen of door een heropening van het vooronderzoek.
4.3.
Ook uit het gegeven dat – zoals verzoeker stelt – de reactie van de behandelend rechter op het wrakingsverzoek niet op alle wrakingsgronden ingaat, kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Datzelfde geldt voor het feit dat de reactie niet is gedateerd en niet de zaaknummers vermeldt.
5. Gelet op de aanleiding voor de indiening van het wrakingsverzoek en de door verzoeker gebruikte argumenten, waarbij niet concreet duidelijk wordt gemaakt waarom de behandelend rechter in deze zaak blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid, moet worden geconcludeerd dat sprake is van evident misbruik van het recht om een wrakingsverzoek in te dienen. Daarbij is mede van belang dat verzoeker in vrijwel alle hoger beroepen die hij tot nu toe heeft ingesteld één of meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend, die alle zijn afgewezen of buiten behandeling zijn gesteld en waarin ook veelvuldig is vastgesteld dat hij misbruik maakt van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen. Verwezen wordt naar de beslissing van de Raad van 22 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3168, en de verschillende daarin genoemde beslissingen. Er is dan ook aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in deze hoger beroepen niet in behandeling wordt genomen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om wraking van de behandelend rechter af;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in deze hoger beroepen (zaaknummers 18/5387
t/m 18/5391 en 18/5410 t/m 18/5414) niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door E.W. Akkerman als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.A. Traousis
md