In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herroeping van een besluit tot intrekking van bijstand aan X, die sinds 4 juli 2007 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bijstand van X terecht was ingetrokken, maar dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren had echter geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waardoor deze kracht van gewijsde heeft gekregen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de herroeping van de intrekking van de bijstand rechtmatig was. De Raad stelde vast dat de onderzoeksresultaten van het samenwerkingsverband Sociale Recherche Flevoland voldoende bewijs boden voor de conclusie dat X en appellant een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd, wat leidde tot de conclusie dat de bijstand ten onrechte was verleend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en herstelde de situatie door het besluit van 22 november 2016 inzake de medeterugvordering te herroepen.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet nakomen daarvan, evenals de rechtsgevolgen van eerdere uitspraken in andere procedures. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.072,- bedroegen, en bepaalde dat het college het griffierecht aan appellant moest vergoeden.