ECLI:NL:CRVB:2019:2319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het gebruik van dienstauto's door politieambtenaren en de gevolgen van beleidswijzigingen
Op 4 juli 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van drie politieambtenaren tegen de korpschef van politie. De appellanten, werkzaam als hondengeleiders, waren eerder in het bezit van een dienstauto voor hun woon-werkverkeer, maar moesten deze inleveren op basis van nieuw beleid. De Raad oordeelde dat het beleid van de korpschef, dat het gebruik van privéauto's voor woon-werkverkeer verplichtte, niet in strijd was met het eigendomsrecht van de appellanten. De Raad concludeerde dat de inmenging in het eigendomsrecht gerechtvaardigd was, gezien de redelijke proportionaliteitsrelatie tussen de gekozen middelen en het doel van de maatregel. De appellanten stelden dat deze verplichting een inbreuk vormde op hun recht op respect voor privéleven, maar de Raad oordeelde dat deze inbreuk niet ongerechtvaardigd was, gezien de verantwoordelijkheden van de hondengeleiders en de compensatie die werd geboden. De rechtbank had eerder het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat de korpschef bevoegd was om het beleid te bepalen en dat er geen uitzonderingen voor hondengeleiders waren opgenomen. De Raad concludeerde dat de verplichting om de privéauto te gebruiken voor het vervoer van de diensthond niet als een onredelijke last kon worden aangemerkt.