ECLI:NL:CRVB:2019:2312
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van kasstortingen en bijschrijvingen als inkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 december 2012 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), had bezwaar gemaakt tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van kasstortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening. Deze bedragen werden door het college aangemerkt als inkomen, wat leidde tot een terugvordering van € 3.263,67.
De Raad heeft vastgesteld dat het college appellant voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunt te verduidelijken, maar dat appellant hier niet op heeft gereageerd. De Raad oordeelde dat de kasstortingen en bijschrijvingen terecht als inkomen zijn aangemerkt, omdat deze in aanmerking komen als middelen in de zin van artikel 31 van de PW. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat de stortingen en bijschrijvingen afkomstig waren uit eerder opgenomen bedragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Raad concludeerde dat de terugvordering van de bijstandsuitkering terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.