Uitspraak
17 2089 ANW-G
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Svb in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.024,-;
- bepaalt dat van de Svb griffierecht van € 501,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de intrekking van een nabestaandenuitkering. Betrokkene ontving sinds 1 december 1994 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Svb heeft de uitkering ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat zij meende dat betrokkene vanaf 1 juli 2009 een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, wat betrokkene ontkende. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de Svb vernietigd voor de periode van 1 augustus 2009 tot 25 april 2011, omdat de rechtbank de onderzoeksbevindingen van de Svb niet voldoende achtte om te concluderen dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen betrokkene en de medebewoner.
In hoger beroep heeft de Svb de uitspraak van de rechtbank bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene en de medebewoner in de periode van 1 juli 2009 tot 25 april 2011 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van betrokkene en de getuigen niet voldoende bewijs boden voor de stelling van de Svb. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en de Svb veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 1.024,-.