ECLI:NL:CRVB:2019:2230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17-7952 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de intrekking van de AIO-aanvulling van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellante ontving van 1 maart 2012 tot en met 7 september 2014 en van 29 juli 2015 tot en met 31 januari 2016 een AIO-aanvulling, maar heeft verzuimd om een financiële bijdrage van haar dochter te melden. De Svb heeft de AIO-aanvulling ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Appellante stelde dat de Svb op de hoogte was van haar inkomsten, maar de Raad oordeelt dat appellante de ontvangst van een substantieel bedrag op haar bankrekening niet heeft gemeld, wat essentieel was voor het recht op AIO-aanvulling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, waarbij wordt benadrukt dat de inlichtingenverplichting objectief is en verwijtbaarheid geen rol speelt. De uitspraak is gedaan op 9 juli 2019.

Uitspraak

17 7952 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 9 juli 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2017, 16/3428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2019. Namens appellante is mr. Faber verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hoovers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft onder meer van 1 maart 2012 tot en met 7 september 2014 (periode 1) en van 29 juli 2015 tot en met 31 januari 2016 (periode 2), in aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvangen, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende AIO-aanvulling, heeft de Svb onder meer bij appellante bankgegevens opgevraagd van haar bankrekeningen bij de ING en de Rabobank over periode 1 en 2. Op 27 januari 2016 heeft appellante telefonisch aan een Svb-medewerker laten weten dat zij niet over de gevraagde bankafschriften beschikt. Bij besluit van 12 februari 2016, voor zover nu nog van belang, heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante over periode 1 en 2 ingetrokken en de over die periodes gemaakte kosten van AIO-aanvulling van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 6.261,91. Aan dit besluit heeft de Svb het volgende ten grondslag gelegd. Appellante heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door bij de Svb niet tijdig te melden dat zij regelmatig een bedrag van € 100,- van haar dochter ontving. Daarnaast heeft appellante de op haar rustende medewerkingsverplichting geschonden door over periode 1 geen en over periode 2 niet alle bankafschriften van haar bankrekeningen te verstrekken. Als gevolg daarvan kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 14 juli 2016 (bestreden besluit 1), voor zover van belang, heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2016 gegrond verklaard, de intrekking van de AIO-aanvulling beperkt tot periode 1 en de periode van 29 juli 2015 tot 28 augustus 2015 en het bedrag van de terugvordering verlaagd tot € 5.237,53.
1.4.
Hangende het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft appellante alsnog de ontbrekende bankafschriften overgelegd. Hieruit is naar voren gekomen dat appellante op 23 april 2012 op haar Rabobankrekening een bedrag van € 7.107,15 heeft ontvangen van Aegon Nederland (bijgeschreven bedrag). Naar aanleiding van de verstrekte bankgegevens heeft de Svb bij besluit van 24 augustus 2017 (bestreden besluit 2) bestreden besluit 1 ingetrokken en, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2016 opnieuw gegrond verklaard, de AIO-aanvulling van appellante over periode 1 en 2 herzien in verband met inkomsten en het bedrag van de terugvordering verlaagd tot € 3.835,86. Aan bestreden besluit 2 heeft de Svb, kort weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Appellante heeft de inlichtingenverplichting geschonden door onder meer geen melding te maken van het bijgeschreven bedrag. Als gevolg daarvan heeft appellante tot een te hoog bedrag AIO-aanvulling ontvangen. Het bijgeschreven bedrag is, gelet op de omschrijving bij de overboeking, een eenmalige uitkering van een levensverzekering of de afkoop van een opgebouwd pensioen en wordt daarom, na herberekening op basis van een gemiddelde levensverwachting, aangemerkt als inkomen tot een bedrag van € 32,42 per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het verhandelde ter zitting van de Raad is naar voren gekomen dat appellante uitsluitend haar beroepsgrond handhaaft dat het bijgeschreven bedrag bij de Svb bekend was, zodat zij in zoverre de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Appellante heeft hierbij gewezen op de processtukken, die volgens haar uitwijzen dat de Svb destijds bij de beoordeling van de aanvraag om AIO-aanvulling inkomensgegevens heeft opgevraagd bij de gemeente die appellante bijstand had verleend. Volgens appellante was de Svb dus volledig geïnformeerd over haar inkomsten en heeft zij daarmee aan haar inlichtingenverplichting voldaan.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat appellante bij de Svb niet heeft gemeld dat zij op 23 april 2012 het bijgeschreven bedrag op haar Rabobankrekening had ontvangen. Dit is immers pas naar voren gekomen nadat appellante hangende beroep de ontbrekende bankafschriften van deze rekening had overgelegd. De ontvangst van een zodanig substantieel bedrag is onmiskenbaar van belang voor het recht op AIO-aanvulling. Dat had appellante ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Dit betekent dat zij bij de Svb melding had moeten maken van de ontvangst van het bijgeschreven bedrag. Dat appellante ervan uitging dat de Svb beschikte over al haar inkomensgegevens en om die reden dacht de ontvangst van het bijgeschreven bedrag niet te hoeven melden, doet er niet aan af dat zij, door geen melding te maken van de ontvangst van het bijgeschreven bedrag, de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Voor zover hierover onduidelijkheid bestond bij appellante, lag het op haar weg om nadere informatie in te winnen bij de Svb. Voor zover appellante heeft willen aanvoeren dat het haar niet kan worden verweten dat zij de ontvangst van het bijgeschreven bedrag niet heeft gemeld bij de Svb, treft de beroepsgrond geen doel. De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is immers een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of appellante de ontvangst van het bijgeschreven bedrag had moeten melden en dit heeft nagelaten. Dat laatste is, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, het geval.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2019.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) L. Hagendijk