ECLI:NL:CRVB:2019:2218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van onrechtmatig verkregen bewijs en onvoldoende feitelijke grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving vanaf 11 januari 2014 bijstand op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij naar hun mening de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van onroerend goed in Turkije. Dit besluit was gebaseerd op onderzoeksresultaten die door een handhavingsspecialist waren verkregen in het kader van een project gericht op fraude. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat het college onrechtmatig verkregen bewijs had gebruikt om het intrekkingsbesluit te onderbouwen. De Raad oordeelde dat de aan appellant toegeschreven opmerking over het onroerend goed niet in het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank was opgenomen, wat de feitelijke grondslag van het nader besluit ondermijnde. De Raad heeft het beroep tegen het nader besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Tevens heeft de Raad de besluiten van 15 januari 2015 en 23 januari 2015 herroepen, omdat deze niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berustten.
De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.072,- bedragen, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 169,- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.