ECLI:NL:CRVB:2019:219
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig uitvoering geven aan de opdracht van de rechtbank met betrekking tot vervoersvoorziening onder de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had in haar uitspraak van 27 maart 2017 het bestreden besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de aanvraag van betrokkene voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Betrokkene had sinds 2001 jaarlijks een vervoerskostenvergoeding ontvangen, maar haar aanvraag voor verlenging van deze voorziening per 1 januari 2016 was door het college afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor besluitvorming.
In het hoger beroep heeft het college de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om zelf in de zaak te voorzien. Het college had op 18 september 2018 alsnog een nieuw besluit genomen, waarin aan betrokkene een maatwerkvoorziening voor vervoer werd toegekend. De Raad oordeelde dat er onvoldoende procesbelang was voor betrokkene, omdat het college haar een hogere vergoeding had toegekend dan in het voorgaande jaar. Het beroep tegen het besluit van 18 september 2018 werd niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast werd het beroep van betrokkene tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college gegrond verklaard. De Raad stelde vast dat het college de wettelijke beslistermijn had overschreden en dat er een verbeurde dwangsom van € 1.260,- aan betrokkene moest worden toegekend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en vernietigde het besluit van 7 augustus 2017 van het college, waarin was gesteld dat er geen dwangsom was verbeurd. De proceskosten van betrokkene werden vastgesteld op € 501,-.