ECLI:NL:CRVB:2016:1524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
15/5766 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar een LFNP functie en de toepassing van de Regeling en Transponeringstabel

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) voor een ambtenaar die werkzaam was bij de politie. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef de Regeling overgang naar een LFNP functie en de bijbehorende Transponeringstabel niet analoog mocht toepassen op de wijziging van de functie van de betrokkene. De Raad oordeelt echter dat de korpschef deze regels wel degelijk analoog heeft mogen toepassen. De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de matching van zijn functie, maar de Raad concludeert dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad benadrukt dat de Regeling en de TPT als grondslag voor besluitvorming mogen dienen, ook al ontberen zij het karakter van een algemeen verbindend voorschrift. De uitspraak van de Raad bevestigt de noodzaak van een consistente toepassing van de Regeling en de TPT om willekeur te voorkomen.

Uitspraak

15/5766 AW
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 augustus 2015, 14/3362 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.A.M. Bot hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663 (uitspraken van 1 juni 2015).
1.2.
Betrokkene was werkzaam bij de (voormalige) politieregio Limburg-Noord. In de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 is betrokkene op basis van detachering tijdelijk tewerkgesteld in de projectfunctie van Veiligheidsanalist bij het Veiligheidshuis
Midden-Limburg.
1.3.
Van 1 november 2010 tot 1 mei 2013 is betrokkene gedetacheerd geweest bij het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC).
1.4.
Bij besluit van 18 november 2013 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat laatstgenoemde - in overeenstemming met de met hem gesloten detacheringsovereenkomst - met ingang van 1 mei 2013 terugkeert in zijn oorspronkelijke functie van Operationeel Analist bij de Regionale Recherche, afdeling Bureau Regionale Informatie, met persoonlijke salarisschaal 9, periodiek 14. Vanaf genoemde datum betreft dit de formele functie van betrokkene.
1.5.
Op 16 december 2013 heeft appellant ten aanzien van betrokkene een besluit tot toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP genomen. Daarbij is bepaald dat de overgang naar een LFNP-functie niet geldt voor de door betrokkene van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 uitgeoefende projectfunctie. Ten aanzien van de per 1 november 2010 door betrokkene uitgeoefende werkzaamheden bij het RIEC heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat tijdelijke werkzaamheden buiten de politieorganisatie niet worden gematcht. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 14 april 2014 (wijzigingsbesluit) heeft appellant de door betrokkene per
1 mei 2013 uitgeoefende functie van Operationeel Analist conform de transponeringstabel (TPT), behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), gematcht met de LNFP-functie van Senior Intelligence, met als vakgebied Intelligence, gewaardeerd in salarisschaal 8. Uit dit besluit volgt dat betrokkene zijn persoonlijke salarisschaal 9 behoudt. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 29 september 2014 (bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren tegen de besluiten van 16 december 2013 en 14 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het aan haar voorgelegde geschil enkel betrekking heeft op de matching van de korpsfunctie van Operationeel Analist, en daarmee op het wijzigingsbesluit. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het appellant niet vrij staat om de Regeling en de TPT analoog van toepassing te achten op wijzigingsbesluiten. Nu de Regeling en de TPT niet op de onderhavige procedure van toepassing zijn, geldt niet het toetsingskader zoals geformuleerd in de onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015. Er moet worden aangeknoopt bij de vaste rechtspraak van de Raad inzake de inpassing van functies in een ander functiehuis. Aangezien appellant zijn besluitvorming ten onrechte heeft gebaseerd op de Regeling en de TPT en in het bestreden besluit inhoudelijk geen aandacht heeft besteed aan de (onderbouwing en de juistheid van de) omzetting van de functie van betrokkene naar een functie uit het LFNP, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit lijdt aan een gebrek en voor vernietiging in aanmerking komt. Nu niet is gebleken dat de inpassing van de korpsfunctie van betrokkene in de LFNP-functie van Senior Intelligence onhoudbaar is, heeft de rechtbank echter aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
3. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant zijn besluitvorming ten onrechte heeft gebaseerd op de Regeling en de TPT en in het bestreden besluit inhoudelijk geen aandacht heeft besteed aan de (onderbouwing en de juistheid van de) omzetting van de functie van betrokkene naar een functie uit het LFNP, zodat het bestreden besluit in zoverre lijdt aan een gebrek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de in de bijlage bij de Regeling opgenomen TPT, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij appellant in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
4.2.
In zijn uitspraak van 21 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:260, heeft de Raad verder, samengevat en voor zover hier van belang, geoordeeld dat appellant de Regeling en de TPT analoog heeft mogen toepassen op aanstellingen of wijzigingen in een korpsfunctie vanaf
1 januari 2012. De Raad heeft onder meer het volgende overwogen:
“Vast staat en niet in geschil is dat in de Regeling niet is beschreven op welke wijze omzetting plaatsvindt van een (oude) korpsfunctie in een LFNP-functie in de periode vanaf 1 januari 2012. De korpschef heeft gelet hierop aansluiting gezocht bij de wel geregelde gevallen door de Regeling en de TPT analoog toe te passen op ambtenaren die na 31 december 2011 in een korpsfunctie zijn aangesteld of van korpsfunctie zijn gewisseld. Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat deze analoge toepassing een wijziging door de korpschef van de Regeling en de TPT inhoudt, hetgeen niet is toegestaan en bovendien niet met de politiebonden is afgesproken. Omdat een juridische grondslag voor analoge toepassing ontbreekt, had de korpschef appellante zonder toepassing van de Regeling en de TPT direct in een LFNP-functie moeten aanstellen, welke functie overeenkomt met de feitelijk opgedragen werkzaamheden, waarbij een matching op schaal niet aan de orde is. Appellante wordt in dit standpunt niet gevolgd. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen. […]
Met de korpschef en de rechtbank is de Raad van oordeel dat het niet onjuist is - in tegendeel - om bij een nieuwe aanstelling in een korpsfunctie vanaf 1 januari 2012 de toekenning van en de overgang naar een LFNP-functie op gelijke wijze en volgens dezelfde regels uit te voeren, als in de periode voor 1 januari 2012. Indien de korpschef ten aanzien van de medewerkers met een nieuwe aanstelling in de periode vanaf 1 januari 2012 de Regeling en de TPT niet (analoog) zou toepassen, zou dat betekenen dat de korpsfuncties niet voor alle medewerkers op gelijke wijze overgaan naar een LFNP-functie. Dit acht de Raad niet aanvaardbaar. De door appellante voorgestane uitkomst zou voorts in strijd zijn met het doel en de strekking van de Regeling, waarmee blijkens de Toelichting op de Regeling landelijke uniformiteit en een consistente werkwijze zijn beoogd ter voorkoming van willekeur. Aan de in de artikel 2 van de Regeling genoemde datum van 31 december 2011, wordt bovendien niet de betekenis toegekend die appellante daaraan toegekend wil zien, namelijk dat sprake is van een fatale datum. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat vanaf die datum andere regels dan daarvóór zouden moeten gelden voor de overgang van een korpsfunctie naar een LFNP-functie. De Regeling en de TPT zijn tot stand gekomen in samenspraak met de politievakorganisaties en het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP). Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat met de beslissing de Regeling en de TPT analoog toe te passen op aanstellingen of wijzigingen in een korpsfunctie vanaf 1 januari 2012, geen sprake is van een wijziging van de Regeling en de TPT waarvoor (opnieuw) overeenstemming met het GOP zou zijn vereist.”
4.3.
Uit 4.2 vloeit voort dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de Regeling en de TPT door appellant in geval van betrokkene analoog mochten worden toegepast. Hierbij wordt nog het volgende opgemerkt. In dit geval is niet, zoals in de zaak die leidde tot de genoemde uitspraak van 21 januari 2016, een nieuwe aanstelling, maar een wijziging van een bestaande aanstelling aan de orde. Gelet op de geldende regelgeving zou het niet analoog toepassen daarvan in dit geval impliceren dat met de bedoelde wijziging in het geheel geen rekening wordt gehouden. Verwezen wordt met name naar artikel 5, derde lid, van de Regeling.
4.4.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit beoordelen in het licht van de daartegen in beroep aangedragen gronden.
4.5.
Betrokkene heeft aangevoerd dat uit zijn korpsfunctiebeschrijving blijkt dat Operationeel Specialismen het meest vergelijkbare vakgebied is, zodat hij in een LFNP-functie in dit vakgebied had moet worden gematcht. Betrokkene heeft met dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent. Zoals hiervoor - onder 4.1 - al is overwogen, is de enkele stelling dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest niet voldoende voor die conclusie. Het betoog slaagt niet.
4.6.
Anders dan betrokkene en met appellant acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering op het punt van de matching niet ontoereikend. Appellant heeft in het bestreden besluit verwezen naar de uitgangspositie van betrokkene, de Regeling en de TPT. Daarmee is wel degelijk gemotiveerd waarom het resultaat van de matching overeenkomstig de Regeling is geschied en niet anderszins onhoudbaar is te achten. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkene was toegesneden, maar van een motiveringsgebrek op dit punt kan niet worden gesproken, juist nu appellant voor besluitvorming als hier aan de orde in beginsel mag verwijzen naar de TPT.
4.7.
Het betoog van betrokkene dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. Appellant heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door betrokkene naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover betrokkene zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van
4.8.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 september 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.W.J. Hospel

HD