3.2.Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 21 (oud) van de WW, luidde tot en met 30 juni 2015 als volgt:
1. Indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c, d of f, geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, herleeft het recht op uitkering (…) voor zover geen nieuw recht op uitkering ingevolge dit hoofdstuk bestaat.
In afwijking van het eerste lid herleeft een recht dat geheel geëindigd is niet, indien:
a. het recht op uitkering dat zou herleven een omvang zou hebben van minder dan één arbeidsuur per kalenderweek;
b. een nieuw recht op uitkering ingevolgde dit hoofdstuk is ontstaan uit een volledige dienstbetrekking en het verschil tussen het geëindigde recht en het nieuwe recht minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek bedraagt;
c. na de dat waarop dat recht zou herleven geëindigd is, een jaar is verstreken en het recht dat zou herleven een omvang zou hebben van minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek;
d. artikel 59, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toepassing heeft gevonden.
4.1.2.Artikel 21 (nieuw), eerste en tweede lid, van de WW luidt met ingang van 1 juli 2015 als volgt:
1. Indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of c is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, herleeft het recht op uitkering met inachtneming van het tweede lid, de in artikel 8 en het derde lid genoemde termijnen en de op grond van het vierde lid gestelde regels.
2. Het recht herleeft niet indien:
a. een nieuw recht op uitkering ingevolge dit hoofdstuk ontstaat waarvan het maandloon meer dan 87,5% bedraagt van de eerdere uitkering; of
b. een recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontstaat.
4.1.3.Artikel 130z van de WW bepaalt dat hoofdstuk II van de WW en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op 30 juni 2015, van toepassing blijven op een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 juli 2015.
4.1.4.Artikel 130aa van de WW luidt:
1. In afwijking van artikel 130z wordt indien een recht op uitkering op grond van hoofdstuk II, zoals dat hoofdstuk luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, bestaat of na die inwerkingtreding herleeft en er bestaat of ontstaat een recht op uitkering op grond van deze wet zoals deze luidt na die inwerkingtreding, het eerstgenoemde recht door het UWV omgezet in een recht op uitkering op grond van deze wet zoals deze luidt na die inwerkingtreding, met dien verstande dat de duur van de uitkering door omzetting niet wordt verkort en na omzetting artikel 24 van deze wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing blijven zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel H, van de Wet werk en zekerheid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de omzetting bedoeld in het eerste lid, waarbij wordt bepaald op welke wijze het dagloon wordt berekend bij die omzetting.