ECLI:NL:CRVB:2019:2160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
17/656 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan werknemer, die op 10 november 2012 met psychische klachten uitviel voor zijn werk als kok bij appellante. Werknemer verzocht op 12 augustus 2014 het Uwv om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 11 september 2014, werd vastgesteld dat werknemer niet meer geschikt was voor zijn functie, maar wel voor andere functies, met een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%. Het Uwv weigerde vervolgens de uitkering, omdat werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Na bezwaar van werknemer, werd dit besluit door het Uwv op 20 mei 2015 herzien en werd hem met ingang van 8 november 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, met de stelling dat werknemer voor minder dan 35% arbeidsongeschikt moest worden verklaard. Subsidiair stelde appellante dat, indien volledige arbeidsongeschiktheid werd aangenomen, deze duurzaam moest zijn, zodat werknemer in aanmerking zou komen voor een IVA-uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing boden voor de conclusie dat er op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden voor werknemer aanwezig waren. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

17.656 WIA

Datum uitspraak: 27 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2016, 15/2970 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante V.O.F.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Werknemer heeft zich als partij in de procedure gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 16 mei 2019. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer is op 10 november 2012 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als kok bij appellante. Op 12 augustus 2014 heeft werknemer het Uwv verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Een verzekeringsarts heeft werknemer op 11 september 2014 onderzocht en de belastbaarheid neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 september 2014. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige in een rapport van 1 oktober 2014 vastgesteld dat werknemer niet meer geschikt is voor het werk als kok, maar wel voor andere geselecteerde functies, op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft het Uwv geweigerd werknemer met ingang van 8 november 2014 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Werknemer heeft tegen het besluit van 8 oktober 2014 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft werknemer, onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 april 2015, met ingang van 8 november 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer is vastgesteld op 100%.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Primair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de werknemer voor minder dan 35% arbeidsongeschikt dient te worden verklaard. Subsidiair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat, ingeval wordt uitgegaan van volledige arbeidsongeschiktheid, die dan ook moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat werknemer in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
2.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de in bezwaar en in beroep opgemaakte rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie kunnen rechtvaardigen dat op de datum in geding voor werknemer geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aanwezig waren. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar conclusies mede heeft gebaseerd op recente informatie die zij heeft verkregen van de behandelaars. De bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgedane bevindingen en de verkregen informatie van behandelaars bieden voldoende aanknopingspunten om uit te gaan van een minimaal functioneren van werknemer op persoonlijk en sociaal gebied als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit. Over de subsidiaire grond heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 24 november 2015 voldoende concreet en deugdelijk afgewogen heeft gemotiveerd waarom de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De opname van werknemer was slechts van tijdelijke duur. Ook kon van de opname en de behandeling worden verwacht dat de medische situatie binnen een jaar zou verbeteren, wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook is gebleken uit informatie van de GGZ van 10 februari 2015.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en daarbij verwezen naar de bezwaren die in de bezwaarschriftprocedure zijn aangevoerd en naar hetgeen in beroep bij de rechtbank is aangevoerd, met het verzoek dit als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep beperkt tot een enkele verwijzing naar de bezwaren die in de bezwaarprocedure en de beroepsgronden die in de beroepsprocedure zijn aangedragen, waarbij het eerste overigens op een vergissing zal berusten, nu in de bezwaarprocedure aan de orde was een bezwaar van werknemer tegen de aanvankelijke weigering om een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad ziet in deze niet nader onderbouwde verwijzing geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank in twijfel te trekken, te minder gezien de uitgebreidheid van de behandeling door de rechtbank in deze zaak, waarin het onderzoek na de zitting op 10 december 2015 is heropend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is verzocht om specifiek in te gaan op enkele van de door appellante aangedragen argumenten, aan welk verzoek is voldaan.
4.2.
Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de primaire en de subsidiaire beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en T. Dompeling en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.R. Trox

VC