ECLI:NL:CRVB:2019:2160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan werknemer, die op 10 november 2012 met psychische klachten uitviel voor zijn werk als kok bij appellante. Werknemer verzocht op 12 augustus 2014 het Uwv om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 11 september 2014, werd vastgesteld dat werknemer niet meer geschikt was voor zijn functie, maar wel voor andere functies, met een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%. Het Uwv weigerde vervolgens de uitkering, omdat werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Na bezwaar van werknemer, werd dit besluit door het Uwv op 20 mei 2015 herzien en werd hem met ingang van 8 november 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, met de stelling dat werknemer voor minder dan 35% arbeidsongeschikt moest worden verklaard. Subsidiair stelde appellante dat, indien volledige arbeidsongeschiktheid werd aangenomen, deze duurzaam moest zijn, zodat werknemer in aanmerking zou komen voor een IVA-uitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing boden voor de conclusie dat er op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden voor werknemer aanwezig waren. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen.