ECLI:NL:CRVB:2019:2146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/3872 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake extra kinderbijslag en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.T. Willemsen, had een aanvraag ingediend voor een extra bedrag aan kinderbijslag voor zijn dochter. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een brief van 29 juni 2017 de appellant gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen, maar ook op de voorwaarden waaronder dit recht bestond, waaronder een inkomensgrens van € 4.881,-.

De Svb had op 17 juli 2017 een voorschot van € 2.005,99 toegekend, maar later, op 14 november 2017, werd aan de appellant meegedeeld dat hij geen recht had op het extra bedrag aan kinderbijslag, omdat zijn en zijn partner's inkomen boven de gestelde grens uitkwam. De Svb vorderde het voorschot terug. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de regels over de dubbele kinderbijslag niet duidelijk waren en dat hij op basis van de communicatie van de Svb had aangenomen recht te hebben op het extra bedrag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de Svb niet het vertrouwen had gewekt dat de appellant recht had op de extra kinderbijslag, gezien de duidelijke voorwaarden die waren gesteld in de communicatie van de Svb. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

18.3872 AKW

Datum uitspraak: 12 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2018, 18/1161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T. Willemsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Leigh als vervanger van mr. Willemsen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 29 juni 2017 heeft de Svb appellant gewezen op de mogelijkheid een aanvraag in te dienen voor een extra bedrag aan kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet.
1.2.
Appellant heeft op 13 juli 2017 bij de Svb een aanvraag om een extra bedrag aan kinderbijslag voor zijn dochter [naam] ingediend.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2017 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat over het jaar 2016 een voorschot van € 2.005,99 als extra bedrag aan kinderbijslag wordt uitbetaald.
1.4.
Bij besluit van 14 november 2017 heeft de Svb bepaald dat appellant over het jaar 2016 geen recht op het extra bedrag aan kinderbijslag heeft, omdat de inkomsten van hem en van zijn partner in 2016 hoger dan € 4.881,- waren.
1.5.
Bij een ander besluit van 14 november 2017 heeft de Svb het bedrag van € 2.005,99 van appellant teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 10 januari 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 14 november 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Tijdens een telefoongesprek tussen een medewerker van de Svb en appellant op 13 juli 2017 is hem al duidelijk gemaakt dat hij vanwege zijn te hoge inkomen geen recht op extra kinderbijslag heeft. Ook in het besluit van 17 juli 2017 is deze eis vermeld. Appellant was dan ook al op de hoogte van het feit dat hij geen recht op dit geld had. Dat de Svb toch een voorschot heeft uitgekeerd, betekent niet dat de inkomenseis voor appellant niet geldt.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. De regels over de dubbele kinderbijslag waren hem niet duidelijk. Uit de brief van 29 juni 2017 en de verlening van het voorschot heeft appellant opgemaakt dat hij recht had op een extra bedrag aan kinderbijslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de Svb bij appellant niet het vertrouwen heeft gewekt dat hij over het jaar 2016 recht had op een extra bedrag aan kinderbijslag voor zijn dochter [naam] . Uit de brief van 29 juni 2017, waarbij appellant is gewezen op de mogelijkheid een aanvraag in te dienen, blijkt duidelijk dat recht op een extra bedrag aan kinderbijslag pas bestaat als aan alle voorwaarden wordt voldaan, waaronder de voorwaarde dat het inkomen van één van de partners niet hoger mag zijn dan € 4.881,- per jaar. In het besluit van 17 juli 2017, waarbij een voorschot is toegekend, is vermeld dat het om een voorschot gaat, dat pas na ontvangst van inkomensgegevens van de Belastingdienst een definitieve beslissing wordt genomen over het recht op een extra bedrag aan kinderbijslag en dat het extra bedrag moet worden terugbetaald als het onterecht is verkregen. Uit de brief van 29 juni 2017 noch uit de verlening van het voorschot heeft appellant dan ook kunnen afleiden dat hij recht had op een extra bedrag aan kinderbijslag.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en J.P.A. Boersma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.R. Trox

IJ