ECLI:NL:CRVB:2019:2144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
17/7425 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit zorgkantoor over persoonsgebonden budget 2016

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van VGZ Zorgkantoor B.V. van 26 september 2017. Het geschil betreft de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2016, dat was verleend op basis van een vaststellingsovereenkomst van 23 januari 2013. Het zorgkantoor had het pgb voor 2016 geïndexeerd, waardoor het bedrag was verhoogd van € 201.206,25 naar € 219.029,98. Appellante, vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger, stelde dat het zorgkantoor de vaststellingsovereenkomst niet correct had uitgevoerd, waardoor het verleende pgb te laag zou zijn.

De Raad heeft vastgesteld dat het zorgkantoor het pgb voor 2016 inderdaad op basis van de vaststellingsovereenkomst heeft verleend en dat de overeenkomst is nageleefd. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen doel troffen, aangezien het zorgkantoor de juiste procedure had gevolgd en het pgb correct had vastgesteld. De Raad verklaarde het beroep van appellante ongegrond en bevestigde het besluit van het zorgkantoor.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter A.J. Schaap en de leden D.S. de Vries en N.R. Docter betrokken waren. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7425 WLZ

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van VGZ Zorgkantoor B.V. van 26 september 2017
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
VGZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft bij uitspraak van 30 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3085) de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2017 (16/4510) vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het zorgkantoor nieuw te nemen besluit alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit) ter uitvoering van deze uitspraak een nieuw besluit genomen.
Namens appellante heeft haar wettelijk vertegenwoordiger [naam 1] tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting, heeft gevoegd met de zaken 18/3018 WLZ, 17/7735 WLZ en 18/1065 WLZ, plaatsgevonden op 3 april 2019. Namens appellante is [naam 1] verschenen, vergezeld van [naam 2] . Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen mr. A.L.P. van Unnik en mr. M.E. Glaap. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken 18/3018 WLZ, 17/7735 WLZ en 18/1065 WLZ wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 12 juli 2016 aan appellante voor 2016 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Bij besluit van 13 september 2016 heeft het zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Het zorgkantoor heeft bij besluit van 11 oktober 2016 aan appellante voor 2016 een (gewijzigd) pgb verleend van € 219.029,98.
1.2.
Bij uitspraak van 13 juni 2017 (16/4510) heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep van appellante tegen het besluit van 13 september 2016 ongegrond verklaard.
1.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 30 augustus 2017 geoordeeld dat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juli 2016. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van 13 september 2016 vernietigd. De Raad heeft het zorgkantoor opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2. Bij het bestreden besluit heeft het zorgkantoor het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het zorgkantoor heeft hierin toegelicht dat het pgb voor 2016 niet op basis van een meerzorgprocedure is toegekend, maar op basis van de afspraken die partijen zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst van 23 januari 2013. De zzp-ophoging is toegekend omdat appellante zorg thuis ontvangt en zij geen huishoudelijke vergoeding van de gemeente krijgt. Dit bedrag komt bovenop het bedrag van de vaststellingsovereenkomst.
3. Appellante heeft tegen het bestreden besluit, kort weergegeven, aangevoerd dat de vaststellingovereenkomst van 23 januari 2013 ten onrechte niet wordt uitgevoerd, zodat het verleende pgb te laag is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de in het dossier opgenomen stukken en wat ter zitting is besproken, is gebleken dat het pgb voor 2016 is verleend op basis van de afspraken die zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst van 23 januari 2013. Volgens het zorgkantoor is het in de vaststellingsovereenkomst genoemde verleningsbedrag van € 201.206,25 geïndexeerd, zodat over 2016 een bedrag van € 219.029,98 is verleend. Nu de vaststellingsovereenkomst is nageleefd, treft wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen doel.
4.2.
Het beroep tegen het besluit van 26 september 2017 zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.R. Trox
lh