ECLI:NL:CRVB:2019:2138
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van studiefinanciering naar norm voor thuiswonende studerende en terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van studiefinanciering van appellante, die stond ingeschreven op hetzelfde adres als haar ouders. De herziening vond plaats vóór het verstrijken van de termijn van 18 maanden, zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Raad oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten weten dat de toekenning van studiefinanciering onjuist was, aangezien zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitwonende studerende. De minister had de studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en een bedrag van € 2.225,37 teruggevorderd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad benadrukte dat appellante zelf verantwoordelijk was voor de juiste registratie van haar woonadres en dat de terugvordering geen bijzondere omstandigheden met zich meebracht die tot afwijking van het beleid nopen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waar appellante naar verwees, werd niet als vergelijkbaar beschouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.