ECLI:NL:RBAMS:2017:915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
AMS 16/2848
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en toepassing hardheidsclausule bij administratieve nalatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een studente en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van haar studiefinanciering. De studente, eiseres, had een uitwonendenbeurs ontvangen, maar de minister heeft deze herzien naar een thuiswonendenbeurs, omdat eiseres in de Basisregistratie Personen (Brp) stond ingeschreven op het adres van haar ouders. Eiseres betwistte dit, omdat zij feitelijk niet bij haar ouders woonde, maar in Delft. De rechtbank oordeelde dat eiseres administratief nalatig was geweest door zich niet op het juiste adres in te schrijven, maar dat de minister in dit geval had moeten afzien van herziening en terugvordering op basis van de hardheidsclausule. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van de nalatigheid van eiseres niet voor haar rekening moesten komen, vooral omdat zij onbewust was van de inschrijvingsvereiste en er geen sprake was van misbruik van de uitwonendenbeurs. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de oorspronkelijke toekenning van de studiefinanciering, waarbij de minister ook het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Delft, eiseres,

(gemachtigde: mr. A. van Kernebeek),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2016 heeft verweerder de hoogte van de studiefinanciering van eiseres over de periode van februari 2015 tot en met februari 2016 herzien van een uitwonendenbeurs naar een thuiswonendenbeurs en bepaald dat de teveel betaalde studiefinanciering ten bedrage van € 2.202,35 maandelijks wordt verrekend met de studiefinanciering. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2016. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Standpunt verweerder
1. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres van februari 2015 tot februari 2016 niet in aanmerking kwam voor een uitwonendenbeurs, omdat zij vanaf 1 februari 2015 in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres van haar ouders in Amsterdam staat ingeschreven. Voor het recht op een uitwonendenbeurs mag het Brp-adres niet gelijk zijn aan het adres van de ouders van de student. Dat eiseres feitelijk wel in Delft heeft gewoond (waar zij studeerde), is niet van belang. De inschrijving op het adres in de Brp is bepalend. De gevolgen van haar nalatigheid ten aanzien van de inschrijving dienen voor haar rekening te komen. Tot slot overweegt verweerder dat hij binnen achttien maanden mag terug komen op zijn eerdere (inwilligende) beslissing.
Geldende wetgeving
2.1
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wet.
2.2
Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de Brp staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de Brp staat of staan ingeschreven.
2.3
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. Op grond van het derde lid van dit artikel kan – kort gezegd – een dergelijke herziening plaatsvinden binnen achttien maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak.
2.4
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 (hardheidsclausule) is door de wetgever aan de minister de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Bespreking beroepsgronden
3.1
In geschil is of verweerder de studiefinanciering van eiseres over de periode van februari 2015 tot en met februari 2016 terecht heeft herzien en teruggevorderd.
3.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de gehele periode niet op het adres van haar ouders woonde, maar aan de [straatnaam] en (later) de [adres] te Delft. Hiertoe heeft zij ondertekende huurovereenkomsten en bewijzen van huurbetalingen overgelegd en verweerder betwist dit ook niet. Zij was niet bekend met de verplichting om ingeschreven te staan bij de gemeente op het uitwonendenadres. Tijdens haar bachelorstudie studeerde zij in het buitenland, met een uitwonendenbeurs, en mocht zij bij haar ouders ingeschreven staan. Nu zij in de gehele periode wel degelijk heeft gewoond op een ander adres dan haar ouders, is het niet proportioneel om de herziening te laten plaatsvinden. Verweerder had verder via de voor hem gemakkelijke adrescontrole in de Brp al bij de aanvraag in februari 2015 kunnen vaststellen dat eiseres niet op het uitwonendenadres stond ingeschreven. Verweerder heeft die controle ten onrechte nagelaten. Ook heeft verweerder haar dus erg laat – pas ruim een jaar later – op de hoogte gesteld van het feit dat zij per 1 februari 2015 geen recht had op een uitwonendenbeurs. Had zij dit eerder geweten, dan had zij dat kunnen repareren en was de studiefinancieringsschuld minder hoog geweest. De in de wet gegeven termijn van achttien maanden is niet bedoeld voor de onderhavige situatie, maar is juist bedoeld om te onderzoeken waar de student feitelijk woont, bijvoorbeeld door middel van huisbezoeken. Eiseres meent dat zij gelet op de wetshistorie recht heeft gehad op een uitwonendenbeurs, dan wel – subsidiair – dat de hardheidsclausuele van toepassing is.
3.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aan eiseres was om kennis te nemen van het inschrijvingsvereiste, dat duidelijk vermeld was op zijn website, en dat de gevolgen daarom voor haar rekening moeten komen. Verweerder stelt niet te laat te zijn met de kennisgeving van het feit dat eiseres geen recht had op een uitwonendenbeurs, nu hij binnen achttien maanden mag terugkomen op een eerder genomen beslissing.
Oordeel rechtbank
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gedurende de periode februari 2015 tot en met februari 2016 in de Brp stond ingeschreven op hetzelfde adres als haar ouders. Eiseres heeft in die periode dan ook niet voldaan aan de verplichting om in aanmerking te komen voor studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende. Daarom is eiseres in de van belang zijnde periode volgens de wet niet aan te merken als een uitwonende studerende. Een herziening als hier in geding kan geschieden binnen achttien maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak. Verweerder was daarom in beginsel bevoegd om de over februari 2015 tot en met februari 2016 toegekende studiefinanciering te herzien.
3.5
De rechtbank is echter van oordeel – met inachtneming van de bij de uitoefening van een discretionaire bestuursbevoegdheid passende terughoudende toetsing – dat het in dit geval op de weg van verweerder had gelegen om met toepassing van de hardheidsclausule af te zien van herziening en terugvordering. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Niet in geschil is dat er sprake is van een eerste toekenning. In zo een aanvraagsituatie ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat hij voldoet aan de twee verplichtingen om aanspraak te maken op een uitwonendendbeurs, namelijk dat de aanvrager feitelijk woont op het Brp-adres waaronder hij staat ingeschreven én dat dat adres niet het Brp-aders is van één van de ouders. De rechtbank merkt echter op dat het dan vervolgens aan verweerder is om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en te beoordelen of de aanvrager voldoet aan de hiervoor genoemde verplichtingen. Gelet hierop lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om de adrescontrole direct na de aanvraag om een uitwonendenbeurs uit te voeren. De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt doordat de wetgever in de memorie van toelichting bij de nieuwe wet ook schrijft dat verweerder in de nieuwe situatie bij de aanvraag van een uitwonendenbeurs vóór de eerste toekenning zal controleren of er sprake is van uitwonendheid. Indien dit niet het geval is, zal de uitwonendenbeurs ook niet worden uitgekeerd, aldus de memorie van toelichting (Kamerstuk 32 770, nr. 3, p. 9). Hoewel de rechtbank nogmaals benadrukt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor een juiste registratie van haar woonadres, komen de gevolgen van het feit dat zij dit heeft nagelaten niet voor haar rekening en risico. Voor dit oordeel acht de rechtbank ook van belang dat niet kan worden ingezien waarom in dit geval – ondanks het nalaten van verweerder om direct een adrescontrole uit te voeren – het belang van handhaving van de wettelijke verplichting zo zwaar dient te wegen dat herziening en terugvordering op zijn plaats is. Immers, eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij onbewust (administratief) nalatig is geweest en dat er geen sprake is geweest van misbruik van de uitwonendenbeurs in de zin dat zij méér studiefinanciering heeft ontvangen dan waar zij gelet op haar leefsituatie recht op had. Immers niet in geschil is dat eiseres met de door haar overgelegde bewijsstukken het onomstotelijke bewijs heeft geleverd dat zij gedurende de periode voorafgaand aan de vastgestelde overtreding van artikel 1.5 van de Wsf 2000, feitelijk wél op voormelde adressen in Delft woonde, en niet op het adres van haar ouders. Daarnaast heeft de terugvordering grote financiële gevolgen voor eiseres.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Ter finale afdoening van het geschil zal de rechtbank het primaire besluit van 5 februari 2016 herroepen in zoverre daarbij de studiefinanciering over de periode van februari 2015 tot 1 februari 2016 is herzien en een bedrag van € 2.202,35 is teruggevorderd, en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit in zoverre daarbij de studiefinanciering over de periode van februari 2015 tot 1 februari 2016 is herzien en een bedrag van € 2.202,35 is teruggevorderd, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Kreb, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.