ECLI:NL:CRVB:2019:2124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/2629 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstand wegens exploitatie hennepkwekerij en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking en herziening van de bijstandsverlening aan appellante, die niet heeft gemeld dat zij een hennepkwekerij exploiteerde. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had de bijstand van appellante met ingang van 1 maart 2016 ingetrokken en de bijstand over de maanden mei en juni 2015 herzien, omdat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht door het exploiteren van een hennepkwekerij en geen melding had gemaakt van deze activiteiten, wat in strijd was met haar inlichtingenverplichting.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen geschil bestond over het feit dat in de woning van appellante een hennepkwekerij was aangetroffen met 141 hennepplanten. Appellante had aangevoerd dat zij op basis van mededelingen van de burgemeester in de media had vertrouwd dat het exploiteren van een hennepkwekerij geen nadelige gevolgen zou hebben voor alleenstaande moeders met een minderjarig kind. De rechtbank verwierp dit argument, aangezien de mededelingen van de burgemeester betrekking hadden op zijn bevoegdheid tot sluiting van woningen op grond van de Opiumwet.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking en herziening van de bijstand terecht waren. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De beroepsgrond dat de kasstortingen afkomstig waren van leningen en daarom niet als middelen in aanmerking moesten worden genomen, werd eveneens verworpen, omdat geldleningen niet zijn uitgezonderd van het middelenbegrip. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.2629 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 april 2018, 16/4129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 25 juni 2019
Zitting hebben: G.M.G. Hink als voorzitter en A.M. Overbeeke en C. van Viegen als leden
Griffier: S. Slaats
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Voor appellante is verschenen mr. J.M. McKernan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.A. Berholet.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 2 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 november 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 maart 2016 ingetrokken en de bijstand over de maanden mei 2015 en juni 2015 herzien. Aan de intrekking heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht door in haar woning een hennepkwekerij te exploiteren en daarvan in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt bij het college, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de bijstand van appellante in de maanden mei 2015 en juni 2015 herzien omdat zij in die maanden contante kasstortingen op haar bankrekening heeft ontvangen. Deze bedragen heeft het college als middelen aangemerkt en als inkomen op de bijstand in mindering gebracht.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat in de woning van appellante een hennepkwekerij is aangetroffen met 141 hennepplanten. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij. De rechtbank volgt appellante niet in haar betoog dat op grond van de mededelingen van de burgemeester in de media het vertrouwen was gewekt dat het exploiteren van een hennepkwekerij geen nadelige gevolgen zou hebben voor alleenstaande moeders met een minderjarig kind en zij daarom geen melding van de hennepkwekerij hoefde te maken. De mededelingen van de burgemeester zien op zijn bevoegdheid tot sluiting van woningen op grond van de Opiumwet. Daarbij komt dat appellante heeft verklaard dat zij wist dat zij melding moest maken van het feit dat zij gestart was met de hennepkwekerij. De startdatum van de hennepkwekerij van
1 maart 2016 heeft het college voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van de herziening heeft de rechtbank overwogen dat het college de bedragen van de contante kasstortingen terecht in mindering heeft gebracht op de bijstand.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier nog aan toe dat de beroepsgrond dat de kasstortingen afkomstig zijn van leningen en daarom niet als middel in aanmerking moeten worden genomen, reeds niet slaagt omdat geldleningen niet zijn uitgezonderd van het middelenbegrip.
Dit betekent dat de intrekking en herziening van de bijstand in stand blijven. Het hoger beroep van appellante slaagt niet.
Geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S. Slaats (getekend) G.M.G. Hink