ECLI:NL:CRVB:2019:2118
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van bijstand op basis van niet-nakomen van verplichtingen uit de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam ongegrond verklaarde. Appellante ontvangt sinds 30 mei 2014 bijstand op basis van de Participatiewet. Het college had haar bijstand met 100% verlaagd voor de duur van een maand, omdat zij niet was verschenen bij een door het college aangeboden werkleertraject. Appellante had zich op 30 augustus 2016 vroegtijdig afgemeld en was daarna niet meer teruggekeerd, ondanks aanmaningen. Het college stelde dat appellante haar verplichtingen niet was nagekomen en dat er geen sprake was van verwijtbaarheid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college voldoende maatwerk had geleverd en dat de aangeboden voorziening passend was. Appellante had niet onderbouwd dat zij niet in staat was om deel te nemen aan het traject vanwege psychische klachten. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het ontbreken van verwijtbaarheid bij appellante ligt. Aangezien appellante niet had aangetoond dat zij geen verwijt trof voor het niet nakomen van haar verplichtingen, werd het hoger beroep afgewezen en de beslissing van het college bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met W.F. Claessens als voorzitter en J.L. Boxum en E.C.G. Okhuizen als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.