In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 oktober 2015. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Raad had eerder, op 1 december 2017, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) naar de belastbaarheid van de werknemer niet zorgvuldig was uitgevoerd. Het Uwv had vervolgens nadere informatie opgevraagd en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen op 8 mei 2018, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer werd vastgesteld op 67,50%. De appellante, de werknemer, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid hoger had moeten zijn.
De Raad oordeelde dat het Uwv, na de tussenuitspraak, de gebreken had hersteld en dat er geen aanleiding was om de mate van arbeidsongeschiktheid arbitrair op een ander percentage vast te stellen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van 20 januari 2015, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 2.560,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de verplichtingen van het Uwv in het kader van de WIA.