ECLI:NL:CRVB:2017:4182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
14/4797 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer na knieoperatie en de gevolgen voor WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van een werknemer die na een knieoperatie arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de omvang van het geding beperkt was tot de beoordelingsdatum van 14 oktober 2012, maar de Raad oordeelde dat dit onterecht was. De aanvraag van de appellante betrof ook de medische situatie van de werknemer na de operatie in oktober 2012, waarover niet was beslist in het besluit van 13 mei 2013. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om het gebrek te herstellen door informatie in te winnen bij de behandelend sector over de gezondheidstoestand van de werknemer op 6 mei 2013. De Raad oordeelde dat de eerdere beoordelingen niet zorgvuldig waren voorbereid, omdat er geen informatie vanuit de behandelend sector was verkregen. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante vergoed, die in totaal € 2.881,32 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van werknemers in het kader van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkeringen.

Uitspraak

14/4797 WIA, 15/7720 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak en tussenuitspraak op de beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 14 juli 2014, 13/3573 (aangevallen uitspraak 1) en van 8 oktober 2015, 15/603 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraken.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is in beide zaken een nader stuk ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad van 8 juli 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Zijl. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. F.M.J. Eijmael.
De Raad heeft aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek en het Uwv verzocht om een nader onderzoek in te stellen.
Vervolgens heeft het Uwv bij brief van 3 november 2016 nadere rapporten ingediend.
Beide partijen hebben over en weer nader gereageerd.
Nadat beide partijen toestemming hebben verleend om uitspraak te doen zonder een nadere zitting, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij appellante was in dienst werknemer [naam werknemer] (de werknemer). De werknemer is op
21 februari 2007 uitgevallen voor zijn werk als lasser wegens knieklachten. Het Uwv heeft aan de werknemer met ingang van 18 februari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40,72%. Met ingang van 18 oktober 2011 is, in aansluiting op de loongerelateerde periode, een vervolguitkering toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
1.2.
Appellante heeft bij brief van 21 december 2012 een verzoek bij het Uwv ingediend tot herbeoordeling van het recht op uitkering van de werknemer, wegens een in november 2012 bij hem verrichte operatie aan de rechterknie en een nog te verrichten operatie aan de linkerknie, waarbij tevens is verzocht om beoordeling van de duurzaamheid van de na de hersteltermijn van de operatie geldende beperkingen voor arbeid, in verband met het eventuele recht op een IVA-uitkering. Dit heeft, op basis van het rapport van de verzekeringsarts van 6 mei 2013, geleid tot het besluit van 13 mei 2013, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat voor de werknemer met ingang van 14 oktober 2012 recht is ontstaan op een loonaanvullende WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 17 oktober 2013 (bestreden besluit 1). Bij dit besluit is overwogen dat het bezwaar van appellante, dat ten onrechte geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de belastbaarheid van de werknemer na de verrichte operatie en herstelperiode, niet ziet op het beoordelingsmoment dat ten grondslag ligt aan het besluit van 13 mei 2013 en daarom niet bij de heroverweging in bezwaar kan worden betrokken.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat appellante (onder meer) had verzocht om een beoordeling van de medische situatie van de werknemer na de datum van ontslag uit het ziekenhuis van 20 november 2012. Bij het besluit van
13 mei 2013 is hierop geen besluit genomen, maar wel is de werknemer een loonaanvullende WGA‑uitkering toegekend met ingang van 14 oktober 2012, de dag van opname in het ziekenhuis. Dit besluit is in bezwaar heroverwogen. De omvang van het geding in beroep bestrijkt de rechtmatigheid van deze heroverweging. Nu appellante in beroep tegen de toekenning met ingang van 14 oktober 2012 geen gronden heeft aangevoerd, maar te kennen heeft gegeven dat de beoordeling per 14 oktober 2012 adequaat is, is het beroep ongegrond. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv alsnog dient te beslissen op de aanvraag van appellante voor zover is verzocht de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te beoordelen over de periode na 20 november 2012.
2.1.
In maart 2014 heeft alsnog, naar aanleiding van het eerdere verzoek van appellante, herbeoordeling van de belastbaarheid van de werknemer plaatsgevonden. Bij besluit van
1 juli 2014 heeft het Uwv, op basis van een rapport van de verzekeringsarts van 26 mei 2014 en van de arbeidsdeskundige van 30 juni 2014, vastgesteld dat de loonaanvullende WGA‑uitkering van de werknemer met ingang van 2 september 2014 wordt beëindigd wegens een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Bij beslissing op bezwaar van
20 januari 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de omvang van het geding zich beperkt tot het bestreden besluit 2 en wat het Uwv daaraan ten grondslag heeft gelegd. Beantwoording van de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid ook per
6 mei 2013 minder dan 35% bedraagt, valt naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van het geding. Daarom slaagt het beroep van appellante niet.
3.1.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bij zijn medisch onderzoek op 6 mei 2013 ten onrechte niet de actuele medische situatie van de werknemer heeft beoordeeld, terwijl uitdrukkelijk was verzocht bij de aanvraag van 21 december 2012 om een herbeoordeling van de (duurzaamheid van de) medische situatie van de werknemer ná de bij hem verrichte knieoperatie in oktober 2012. In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellante aangevoerd dat de werknemer al per eerdere datum dan 2 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard, wat voor haar van belang is voor de verschuldigde gedifferentieerde WGA‑premie en eventuele compensatie van te veel betaalde premie op grond van
artikel 2:18, eerste lid, van het Besluit financiering sociale verzekeringen of in het kader van een schadevergoedingsvordering op het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad nader medisch en arbeidskundig onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer op 6 mei 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 20 september 2016 op basis van de reeds bekende dossiergegevens, bestaande uit gegevens over de operatie in oktober 2012 en de aansluitende opname wegens revalidatie tot en met november 2012, een door de werknemer ingevulde vragenlijst van februari 2013 en een telefoongesprek met de werknemer op 7 mei 2013, beperkingen bij de werknemer vastgesteld die gelden op 6 mei 2013. Daarbij is uitgegaan van het standpunt dat de revalidatieperiode bij een totale knieprothese zoals bij de werknemer is geplaatst, één jaar bedraagt, waarbij de patiënt na drie maanden redelijk kan lopen zonder langdurige belasting. De revalidatie blijkt bij de werknemer voorspoedig te zijn verlopen. Daarom zijn beperkingen aangenomen die passen bij de gemiddelde patiënt die zich in een fase halverwege de revalidatie bevindt. Bij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2016 zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van beide knieën en een urenbeperking tot 30 uur per week wegens verminderde beschikbaarheid in verband met revalidatie tot drie keer per week. Daarbij is tevens uitgegaan van een verminderde belastbaarheid tot ongeveer 4 à 5 uur per dag met op twee dagen per week een normale belastbaarheid van ongeveer 8 uur per dag. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 31 oktober 2016 drie passende functies kunnen selecteren, waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid uitkomt op 67,5%. Het Uwv heeft hierin geen aanleiding gezien tot wijziging van het bestreden besluit 2.
3.3.
Appellante heeft hiertegen ingebracht dat, gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 september 2016, sprake is van onzorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat deze geen informatie bij de behandelende sector heeft opgevraagd en zich teveel heeft gebaseerd op algemeenheden en te weinig op concrete medische gegevens van de werknemer. Zij heeft zich beroepen op de rechtspraak van de Raad waaruit blijkt dat van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij zelf medische informatie over de betrokkene in brengt, gelet op zijn positie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn standpunt onvoldoende gemotiveerd. Ter onderbouwing heeft zij rapporten ingediend van medisch adviseur en verzekeringsarts J.M.W.N. Derks, gedateerd
7 december 2016 en een nader rapport gedateerd 9 maart 2017. Derks geeft hierin te kennen dat ook beperkingen op hurken/knielen, ernstiger beperkingen op lopen en frequent buigen aannemelijk zijn. Bovendien is onvoldoende rekening gehouden met M. Dupuytren aan de linkerhand, een progressieve ziekte, en recidiverende maagklachten bij zeer fors overgewicht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de aangevallen uitspraak 1 (hoger beroep 14/4797 WIA)
4.1.1.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de omvang van het geding beperkt is tot de bij het bestreden besluit 1 vastgestelde beoordelingsdatum van 14 oktober 2012, nu de aanvraag van appellante mede zag op de medische situatie van de werknemer na (herstel van) de operatie in oktober 2012 en hierop ten onrechte niet is beslist bij het besluit van
13 mei 2013. Ook in bezwaar heeft appellante erop gewezen dat nog niet op haar aanvraag is beslist. Het bestreden besluit 1 ontbeert daarom een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. De aangevallen uitspraak 1 dient dan ook te worden vernietigd, evenals het bestreden besluit 1.
4.1.2.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 495,- wegens kosten van rechtsbijstand in bezwaar en op
€ 406,32 wegens het door de medische adviseur Derks uitgebrachte rapport, gedateerd
18 september 2013. Verder worden de proceskosten in beroep en hoger beroep begroot op
€ 1.980,- wegens verleende rechtsbijstand (4 punten). Het totaalbedrag aan proceskosten komt hiermee op € 2.881,32.
Ten aanzien van de aangevallen uitspraak 2 (hoger beroep 15/7720 WIA)
4.2.1.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de omvang van het geding beperkt is tot het bestreden besluit 2 en de daaraan door het Uwv ten grondslag gelegde beoordeling, die ziet op de medische situatie van de werknemer ten tijde van die beoordeling. De herbeoordeling van de belastbaarheid heeft, zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts van 26 mei 2014, plaatsgevonden naar aanleiding van het verzoek van appellante en had zich, gelet op overweging 4.1.1, (ook) moeten richten op de datum van 6 mei 2013.
4.2.2.
In hoger beroep heeft het Uwv alsnog (dossier)onderzoek gedaan naar de belastbaarheid voor arbeid van de werknemer op 6 mei 2013. De onderzoeken van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn echter niet zorgvuldig voorbereid, nu alleen op basis van informatie over het verloop van de operatie en de revalidatieperiode tot en met
20 november 2012, aangevuld met enige informatie van de werknemer zelf, een FML is opgesteld, waarbij is uitgegaan van algemeen gebruikelijke beperkingen na plaatsing van een totale knieprothese, bij een normaal verlopen genezings- en revalidatieproces. Over de medische situatie van de werknemer op 6 mei 2013 is geen informatie vanuit de behandelend sector voorhanden, waarmee de FML een objectief medische grondslag ontbeert.
4.2.3.
Er bestaat aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek te herstellen. Hiertoe dient het Uwv informatie in te winnen bij de behandelend sector over de gezondheidstoestand van de werknemer op
6 mei 2013. Hierbij dient niet alleen aandacht te worden besteed aan de belastbaarheid van de knieën maar ook aan eventuele beperkingen die op 6 mei 2013 voortvloeiden uit andere aandoeningen, zoals de in 2011 vastgestelde M. Dupuytren, fors overgewicht (obesitas) en recidiverende maagklachten. Indien dit leidt tot een bijstelling van de FML dient eveneens een nadere arbeidskundige beoordeling plaats te vinden. Vervolgens dient het Uwv te bezien of het bestreden besluit 2, met de nadere motivering, kan worden gehandhaafd, dan wel dat een nieuwe beslissing op bezwaar dient te worden genomen.

BESLISSINGEN

Hoger beroep 14/4797 WIA
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak 1;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 811,- aan haar vergoedt.
Hoger beroep 15/7720 WIA
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit 2 te herstellen overeenkomstig hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en R.E. Bakker en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

TM