Uitspraak
mr. F.M.J. Eijmael.
OVERWEGINGEN
21 februari 2007 uitgevallen voor zijn werk als lasser wegens knieklachten. Het Uwv heeft aan de werknemer met ingang van 18 februari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40,72%. Met ingang van 18 oktober 2011 is, in aansluiting op de loongerelateerde periode, een vervolguitkering toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
13 mei 2013 is hierop geen besluit genomen, maar wel is de werknemer een loonaanvullende WGA‑uitkering toegekend met ingang van 14 oktober 2012, de dag van opname in het ziekenhuis. Dit besluit is in bezwaar heroverwogen. De omvang van het geding in beroep bestrijkt de rechtmatigheid van deze heroverweging. Nu appellante in beroep tegen de toekenning met ingang van 14 oktober 2012 geen gronden heeft aangevoerd, maar te kennen heeft gegeven dat de beoordeling per 14 oktober 2012 adequaat is, is het beroep ongegrond. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv alsnog dient te beslissen op de aanvraag van appellante voor zover is verzocht de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te beoordelen over de periode na 20 november 2012.
1 juli 2014 heeft het Uwv, op basis van een rapport van de verzekeringsarts van 26 mei 2014 en van de arbeidsdeskundige van 30 juni 2014, vastgesteld dat de loonaanvullende WGA‑uitkering van de werknemer met ingang van 2 september 2014 wordt beëindigd wegens een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Bij beslissing op bezwaar van
20 januari 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
6 mei 2013 minder dan 35% bedraagt, valt naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van het geding. Daarom slaagt het beroep van appellante niet.
7 december 2016 en een nader rapport gedateerd 9 maart 2017. Derks geeft hierin te kennen dat ook beperkingen op hurken/knielen, ernstiger beperkingen op lopen en frequent buigen aannemelijk zijn. Bovendien is onvoldoende rekening gehouden met M. Dupuytren aan de linkerhand, een progressieve ziekte, en recidiverende maagklachten bij zeer fors overgewicht.
13 mei 2013. Ook in bezwaar heeft appellante erop gewezen dat nog niet op haar aanvraag is beslist. Het bestreden besluit 1 ontbeert daarom een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. De aangevallen uitspraak 1 dient dan ook te worden vernietigd, evenals het bestreden besluit 1.
€ 406,32 wegens het door de medische adviseur Derks uitgebrachte rapport, gedateerd
18 september 2013. Verder worden de proceskosten in beroep en hoger beroep begroot op
€ 1.980,- wegens verleende rechtsbijstand (4 punten). Het totaalbedrag aan proceskosten komt hiermee op € 2.881,32.
20 november 2012, aangevuld met enige informatie van de werknemer zelf, een FML is opgesteld, waarbij is uitgegaan van algemeen gebruikelijke beperkingen na plaatsing van een totale knieprothese, bij een normaal verlopen genezings- en revalidatieproces. Over de medische situatie van de werknemer op 6 mei 2013 is geen informatie vanuit de behandelend sector voorhanden, waarmee de FML een objectief medische grondslag ontbeert.
6 mei 2013. Hierbij dient niet alleen aandacht te worden besteed aan de belastbaarheid van de knieën maar ook aan eventuele beperkingen die op 6 mei 2013 voortvloeiden uit andere aandoeningen, zoals de in 2011 vastgestelde M. Dupuytren, fors overgewicht (obesitas) en recidiverende maagklachten. Indien dit leidt tot een bijstelling van de FML dient eveneens een nadere arbeidskundige beoordeling plaats te vinden. Vervolgens dient het Uwv te bezien of het bestreden besluit 2, met de nadere motivering, kan worden gehandhaafd, dan wel dat een nieuwe beslissing op bezwaar dient te worden genomen.
BESLISSINGEN
- vernietigt de aangevallen uitspraak 1;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 811,- aan haar vergoedt.
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.