ECLI:NL:CRVB:2019:2008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
18/352 WSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep studiefinanciering en bevoegdheid controleurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, was in hoger beroep gegaan tegen de herziening van zijn studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op basis van een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door controleurs, besloten om de appellant als thuiswonende studerende aan te merken, wat leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 2.475,36 en een bestuurlijke boete van € 1.237,68. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant geen nieuwe gronden aangevoerd en zijn argumenten waren grotendeels een herhaling van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de controleurs bevoegd waren om het huisbezoek af te leggen. De Raad heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken waarin de bevoegdheid van controleurs aan de orde was gekomen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. Het hoger beroep van de appellant is dan ook niet geslaagd, en de aangevallen uitspraak is bevestigd, met een aanvulling van de gronden betreffende de bevoegdheid van de controleurs. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.352 WSF-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2017, 17/1013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 5 juni 2019
Zitting heeft: J. Brand
Griffier: G.D. Alting Siberg
Ter zitting zijn verschenen: mr. B. Arabaci, advocaat, gemachtigde van appellant, en D.M.C. Zijlstra‑Cuiper, vertegenwoordiger van de minister.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 oktober 2015 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ontvangen, berekend naar de norm die geldt door een uitwonende studerende. Op 14 september 2016 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt.
2. Bij besluit van 30 september 2016 heeft de minister op basis van de bevindingen van het onderzoek de aan appellant toegekende studiefinanciering met ingang van 1 oktober 2015 herzien, in die zin dat hij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij is een bedrag van € 2.475,36 teruggevorderd. Bij besluit van 3 november 2016 is aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.237,68.
3. Bij besluit van 10 februari 2017 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 3 november 2016 ongegrond.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat hij in hoger beroep heeft aangevoerd is een min of meer woordelijke herhaling van een groot deel van de in beroep aangevoerde gronden.
6. De rechtbank heeft wat in beroep is aangevoerd in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom de gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft in hoofdlijnen de overwegingen die tot het oordeel in de aangevallen uitspraak hebben geleid. Daaraan wordt toegevoegd dat de Raad al in een aantal andere uitspraken heeft geoordeeld over de bevoegdheid van de controleurs die ook in deze zaak het huisbezoek hebben afgelegd. De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3848, maar daar lag de zaak net iets anders. Dat neemt niet weg dat het oordeel van de rechtbank juist was. Dat blijkt uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1451. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien in de omstandigheden van het voorliggende geval tot een ander oordeel te komen.
7. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het, voor wat betreft de bevoegdheid van de controleurs, met een aanvulling van de gronden waarop de uitspraak rust.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) G.D. Alting Siberg (getekend) J. Brand
md