ECLI:NL:CRVB:2019:1957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
18/1342 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en berekening van militair invaliditeitspensioen na uitzending naar Afghanistan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die als militair was uitgezonden naar Afghanistan. Appellant had verzocht om toekenning van een invaliditeitspensioen, dat was berekend op een mate van invaliditeit van 36,25%. De Raad oordeelde dat de gebeurtenissen die appellant tijdens zijn uitzending had meegemaakt, moesten worden aangemerkt als traumatische gebeurtenissen van het type T2, wat betekent dat er een oorzakelijk verband met het dienstverband moest worden aangenomen. De Raad vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris, die de scores op verschillende subrubrieken had vastgesteld, en oordeelde dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. De Raad concludeerde dat de indeling van appellant in klasse 3 voor mobiliteit niet houdbaar was, gezien zijn beperkingen. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het nog niet zeker was hoe het nieuw te nemen besluit zou luiden. De staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 2.048,- werden begroot.

Uitspraak

18.1342 MPW

Datum uitspraak: 6 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 februari 2018, 17/1 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie (minister), is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister.
Namens appellant heeft mr. T.J. van der Torn, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Namens de staatssecretaris heeft mr. B.J. Engels Linssen een verweerschrift ingediend. De staatssecretaris heeft hierbij verwezen naar het commentaar van bezwaarverzekeringsarts
R.G. Goedhard van 28 mei 2018.
Namens appellant is een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. V. Dolderman, advocaat. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als militair werkzaam bij het [Onderdeel] van de [Dienst] in de rang van [rang]. Hij is uitgezonden geweest naar Afghanistan van 14 mei 2007 tot 28 maart 2008. Per 10 augustus 2008 is hij eervol ontslagen uit de militaire dienst vanwege het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied.
1.2.
Bij brief van 4 maart 2016, ingekomen op 8 maart 2016, heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft hij een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondergaan, waarvan op 27 juni 2016 een rapport is uitgebracht door verzekeringsarts I.P.L. Koperberg (rapport). Bij besluit van 10 augustus 2016 is appellant met ingang van 8 maart 2015 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 36,25% (berekeningstechnisch afgerond naar 37%), op grond van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) waarvoor verergerend dienstverband is aanvaard.
1.3.
Bij besluit van 21 december 2016 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 augustus 2016 ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op het commentaar van verzekeringsarts R. Bhaggoe van
14 november 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2008 is de ministeriële regeling van 27 juni 2008 (Staatscourant 2009, 11661; Regeling) in werking getreden. Op grond van artikel 1 van de Regeling wordt bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband, ter nadere invulling van de War Pensions Committee-schaal, voor zover hier van belang, gehanteerd het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
4.2.
Volgens het PTSS Protocol, onder 2.3.2, moet bij trauma’s van het type T1 worden gedacht aan een ‘enkelvoudige’ schokkende gebeurtenis. Een overval, een hinderlaag, een ernstig schietincident en een kortdurende gijzeling zijn hiervan voorbeelden. Volgens het PTSS Protocol, onder 2.3.3, moet bij trauma’s van het type T2 worden gedacht aan zeer ernstige en/of multiple en/of langdurig schokkende gebeurtenissen. Voorbeelden zijn: langdurige eenzame opsluiting met doodsbedreiging, dagenlange beschietingen, martelingen, gijzeling met doodsbedreiging (als levend schild dienen). Ook deelgenoot zijn van gevechtshandelingen, zeker wanneer aan beide zijden doden vallen, of getuige zijn van moordpartijen terwijl je machteloos gemaakt bent (actief en passief) zijn voorbeelden van dergelijke heftige traumatische gebeurtenissen.
4.3.
Volgens het PTSS Protocol, onder 6.2.1, zijn bij PTSS en andere psychische aandoeningen vaak predisponerende en/of luxerende factoren en/of herstelbelemmerende factoren aanwezig. De Gezondheidsraad stelt dat voor PTSS het multicausale verklaringsmodel geldt (protocol angststoornissen 2007). Als dat zo is en tevens is vastgesteld dat de PTSS in overwegende mate door de dienst is veroorzaakt, dan spreekt men van een verergerend dienstverband. Het gaat te ver om, zo staat verder in het PTSS Protocol onder 6.2.1, conform het protocol van de Gezondheidsraad altijd uit te gaan van een verergerend dienstverband bij PTSS. Militairen kunnen worden geconfronteerd met ingrijpende gebeurtenissen waarbij praktisch iedereen een PTSS oploopt. Dit geldt dan met name voor de T2 traumatische gebeurtenissen. De volgende causaliteitregels worden daarom gehanteerd. Bij de T1 PTSS moet worden uitgegaan van een verergerend dienstverband. Alleen gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken. Voor de T2 PTSS geldt het omgekeerde: oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen, tenzij goede argumenten aanwezig zijn om uit te gaan van verergerend dienstverband.
4.4.
Appellant voert ook in hoger beroep aan dat de door hem meegemaakte gebeurtenissen tijdens zijn uitzending moeten worden aangemerkt als traumatische gebeurtenissen van het type T2, op basis waarvan oorzakelijk dienstverband moet worden aangenomen. Hij wijst er hierbij op dat hij deelgenoot is geweest van meerdere gebeurtenissen, waaronder langdurige ononderbroken gevechtshandelingen, waarbij aan beide zijden doden en zwaargewonden zijn gevallen en hij een hoge mate van machteloosheid heeft ervaren. Deze beroepsgrond slaagt. Uit de in het rapport onder speciële anamnese opgenomen beschrijvingen van de situatie tijdens de militaire dienst blijkt, onder andere, dat appellant in de buurt van een afgelegen dorp zwaar onder vuur is genomen waarop een vier en een half uur durend vuurgevecht heeft plaatsgevonden, waarbij hij vijandelijke stellingen heeft uitgeschakeld en waarbij doden zijn gevallen. Bij een andere gebeurtenis is hij in onveilig gebied betrokken geweest bij een groot vuurgevecht, waarbij twee Nederlandse en twee Afghaanse militairen om het leven zijn gekomen en meerdere zwaargewonden zijn gevallen. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij aanwezig is geweest bij dit vuurgevecht en dat ten onrechte door de staatssecretaris is aangenomen dat hij enkel, na afloop van het vuurgevecht, slachtoffers heeft opgehaald. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting meegedeeld niet te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring van appellant. De verzekeringsarts heeft hierover in de rapportage vermeld dat appellant, opgeleid als schutter-verkenner, tijdens de uitzending diep in vijandelijk gebied moest opereren. Hierbij zijn er herhaaldelijk vuurcontacten met de Taliban of milities geweest, waarvan enkele zeer heftig en langdurig. Appellant heeft daarbij zelf veelvuldig geschoten en is getuige geweest van doden en gewonden, ook van Nederlandse militairen. Appellant is aldus - tenminste - twee keer deelgenoot geweest van (langdurige) gevechtshandelingen, waarbij in ten minste één geval ook sprake is geweest van doden aan beide zijden. Gelet op de hiervoor weergegeven beschrijving en de voorbeelden van type T1 en type T2 trauma’s in het PTSS Protocol, zoals weergegeven in 4.2, komt de Raad tot de conclusie dat de beschreven gebeurtenissen moeten worden aangemerkt als type T2 trauma’s, waarbij een oorzakelijk dienstverband moet worden aangenomen.
4.5.
Voorts bestrijdt appellant de door de staatssecretaris toegekende scores op de subrubrieken 2 (mobiliteit), 3 (slapen), 5 (basale communicatie) en 8 (structuur aanbrengen).
Mobiliteit
4.5.1.
Wat betreft de score op de subrubriek 2 (mobiliteit) stelt appellant zich op het standpunt dat zijn beperkingen in klasse 5 in plaats van klasse 3 had moeten worden ingedeeld. Hij stelt dat hij niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen en dat hij vanwege zijn wegrakingen niet kan autorijden. Hij verwijst naar het medisch advies van 13 augustus 2016 dat is uitgebracht in verband met een aanvraag voor een gehandicaptenparkeervoorziening en naar verklaringen van hulpverleners en familieleden die in beroep zijn overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts Goedhard heeft in zijn commentaar van 10 januari 2018 en 28 mei 2018 toegelicht dat klasse 3 niet onhoudbaar is, omdat appellant in staat is zelfstandig te fietsen, nu hij een fiets heeft voor noodgevallen.
4.5.2.
De Raad stelt vast dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage blijkt dat appellant nauwelijks buitenshuis komt, altijd onder begeleiding ergens naar toe moet, het openbaar vervoer in verband met drukte vermijdt en geen auto rijdt in verband met wegrakingen. Voor noodgevallen heeft hij een fiets. De nadien door appellant overgelegde informatie bevestigt het beeld dat het appellant niet lukt zijn huis uit te komen en dat hij zonder begeleiding nergens naar toe kan. Volgens de beschrijving van het PTSS Protocol is de mobiliteit in klasse 3 “beperkt tot vaste, bekende routes; niet in staat in druk (stads)verkeer zichzelf te vervoeren; niet in staat tot verblijf in openbaar vervoer langer dan gemiddeld één uur; moet in openbaar vervoer om hulp vragen bij het overstappen; niet in staat tot vervoer per auto/fiets naar onbekende bestemmingen of naar locaties waar betrokkene maar enkele malen per jaar kwam; beroepsmatig gebruik van eigen vervoer, inclusief woon- werkverkeer niet mogelijk”. De indeling in klasse 3 brengt mee dat zou moeten kunnen worden geoordeeld dat appellant zich nog - beperkt - zelfstandig per auto/fiets kan verplaatsen. Op basis van de verzekeringsgeneeskundige rapportage alsmede de nadien door appellant verstrekte informatie is de Raad echter van oordeel dat de beperkingen van appellant in dit kader zijn onderschat. Niet betwist is immers dat appellant al heel lang in het geheel geen auto meer rijdt als gevolg van wegrakingen. Het enkele feit dat appellant heeft gesteld dat hij beschikt over een fiets voor noodgevallen, rechtvaardigt in het licht van de aanwezige informatie (nog) niet een indeling in klasse 3. Verder is niet gebleken dat appellant de fiets ook daadwerkelijk gebruikt. Aldus is dit oordeel ontoereikend gemotiveerd. Weliswaar heeft appellant informatie in het geding gebracht, maar omdat dit geen medische informatie is, kan niet worden gezegd dat indeling in een hogere klasse recht doet aan de beperkingen van appellant. De Raad ziet daarom geen mogelijkheid om dit geschilpunt finaal te beslechten. De Raad zal de staatssecretaris dan ook opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad overweegt nog wel dat aan het medisch advies dat is uitgebracht in verband met een aanvraag om een gehandicaptenparkeervoorziening geen doorslaggevende betekenis toekomt, omdat dit advies dateert van ná de peildatum en bovendien ziet op een ander toetsingskader. De slotsom luidt dat deze beroepsgrond slaagt in zoverre dat de indeling in klasse 3 gezien de gegeven motivering niet houdbaar is.
Slapen
4.5.3.
Wat betreft de score op de subrubriek 3 (slapen) stelt appellant zich op het standpunt dat klasse 4 in plaats van klasse 2 aan de orde is. Hij voert aan dat hij op de peildatum Escitalopram gebruikt. Dit medicijn gebruikt hij om angstverschijnselen te verminderen, waarna hij beter slaapt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens de omschrijving in het PTSS Protocol gaat het in klasse 2 om gevallen waarin drie dagen of vaker per week sprake is van later inslapen en/of korter doorslapen en/of soms, echter niet elke dag, nachtmerrie(s), zich uitend in doorslaapstoornissen. In klasse 3 en 4 gaat het daarnaast - onder meer - om (min of meer) permanent gebruik van slaapmedicatie. In zijn commentaar van 28 mei 2018 heeft bezwaarverzekeringsarts Goedhard uiteengezet dat de door appellant gebruikte medicatie geen slaapmedicatie is. Aan het voor indeling in klasse 4, dan wel klasse 3, geldende vereiste van gebruik van slaapmedicatie wordt niet voldaan, zodat indeling in klasse 2 niet onhoudbaar is. Vergelijk de uitspraak van 1 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1964.
Basale communicatie
4.5.4.
Wat betreft de score op de subrubriek 5 (basale communicatie) stelt appellant zich op het standpunt dat klasse 4 in plaats van klasse 0 aan de orde is. Hij verwijst hierbij naar de door hem in bezwaar en beroep overgelegde informatie van hulpverleners en familieleden. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het rapport staat bij algemene indruk vermeld dat appellant zijn relaas gedetailleerd vertelt, dat hij zich zonder problemen laat bijsturen en dat hij op een rustige, rationele wijze vertelt. Hij kan gedachten en gevoelens goed verwoorden. Het onderhoud duurde drie en een half uur. Daarnaast heeft bezwaarverzekeringsarts Goedhard in zijn commentaar van 10 januari 2018 nader toegelicht dat indeling in klasse 0 van toepassing is omdat appellant goed in staat is zich te verwoorden en niet is gebleken dat hij lijdt aan wanen of andere psychotische belevingen, wat op grond van het uitvoeringsbeleid vereist is om te kunnen scoren in deze subrubriek. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat met de indeling in klasse 0 zijn beperkingen zijn onderschat.
Structuur aanbrengen
4.5.5.
Wat betreft de score op de subrubriek 8 (structuur aanbrengen) stelt appellant zich op het standpunt dat klasse 3 in plaats van klasse 2 aan de orde is. Hij is volledig afhankelijk van hulp en ondersteuning gedurende het grootste deel van de dag. Hij wordt geholpen met het betalingsverkeer en is zonder die hulp niet in staat zijn verplichtingen na te komen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het rapport blijkt dat appellant een schraal, maar vast activiteitenpatroon heeft. Bij complexere taken, zoals administratieve zaken en bij contacten met instanties heeft hij hulp van derden nodig. Hij kan de planning van afspraken goed regelen en nakomen. Met de door appellant overgelegde informatie heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat met de indeling in klasse 2 zijn beperkingen zijn onderschat.
4.6.
Uit 4.5.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De staatssecretaris dient een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende beslechting van het geschil zal de Raad daarbij met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat een - eventueel - beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
4.7.
Over het verzoek van appellant om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb wordt het volgende overwogen. Niet zeker is hoe het nieuw te nemen besluit zal luiden. Het is daarom nu niet mogelijk om vast te stellen of, en zo ja in welke omvang, door appellant schade is geleden. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen. Het ligt voor de hand dat de staatssecretaris bij de nadere besluitvorming mede beoordeelt of er aanleiding is voor schadevergoeding. Indien de door de staatssecretaris te nemen nieuwe beslissing ertoe leidt dat enig bedrag aan appellant moet worden nabetaald, is de staatssecretaris gehouden tot vergoeding van wettelijke rente die zal moeten worden berekend zoals in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958, is uiteengezet.
5. Aanleiding bestaat om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 december 2016;
- draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing op bezwaar tegen het besluit van
10 augustus 2016 te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen
deze beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en H. Benek en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) Y. Itkal
rh