ECLI:NL:CRVB:2019:1933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een systeemreiniger, was op 28 april 2016 op staande voet ontslagen door zijn werkgever, PH Plus Solution B.V., wegens werkweigering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de WW-uitkering van de appellant met de stelling dat hij verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd onderschreven. De Raad oordeelde dat de appellant op de dag van zijn ontslag niet op het werk was verschenen zonder geldige reden, ondanks dat hij op de hoogte was van zijn inplanning. De rechtbank had vastgesteld dat er geen interne miscommunicatie was en dat de werkgever adequaat had gehandeld door het ontslag onmiddellijk aan tezeggen. De appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de gebruikelijke procedures binnen het bedrijf. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat aan de werkloosheid van de appellant een dringende reden ten grondslag lag, en dat hem ter zake een verwijt kon worden gemaakt. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.